ECLI:NL:CRVB:2018:2491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
17/7806 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van afwijzingen van uitkeringen op grond van de Wubo en Wuv

Op 9 augustus 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die verzocht had om herziening van eerdere afwijzingen van zijn aanvragen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant, geboren in 1941, had in november 2011 een samenloop-aanvraag ingediend, maar zijn aanvragen waren afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij was getroffen door oorlogsgeweld of vervolging. De afwijzingen werden in 2012 gehandhaafd en tegen deze besluiten was geen beroep aangetekend.

In mei 2017 verzocht de appellant om herziening van de afwijzingen, maar ook deze verzoeken werden afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren gepresenteerd die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de verzoeken om herziening terecht was, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij in de zin van de Wuv of Wubo als vervolgde of burger-oorlogsslachtoffer kon worden erkend. De Raad benadrukte dat de Wuv en Wubo geen schadevergoeding bieden voor leed dat niet onder de strikte voorwaarden van deze wetten valt.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan de terughoudende toets van de Raad kon doorstaan. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon.

Uitspraak

17.7806 WUBO, 17/7808 WUV

Datum uitspraak: 9 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen de besluit van verweerder van 1 december 2017, kenmerk BZ011140957 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk kenmerk BZ011139125 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) onderscheidenlijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv)
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Appellant is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1941, heeft in november 2011 een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo dan wel de Wuv naar gelang het gunstigst is. Verweerder heeft de Wubo-aanvraag afgewezen bij besluit van 8 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2012, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. Daarbij is overwogen dat de gestelde internering tijdens de
Bersiap-periode niet is komen vast te staan of voldoende aannemelijk is gemaakt. De
Wuv-aanvraag is eveneens afgewezen bij besluit van 8 augustus 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2012, op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. In dat verband is overwogen dat appellant tijdens de Japanse bezetting niet geïnterneerd is geweest in een verblijfplaats waar permanente bewaking werd beoogd. Tegen de besluiten van 12 december 2012 is geen beroep aangetekend.
1.2.
In mei 2017 heeft appellant verzocht de onder 1.1 genoemde afwijzingen te herzien. Verweerder heeft de verzoeken afgewezen bij besluiten van 10 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluiten 1 en 2, op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of gegevens naar voren heeft gebracht die tot andere beslissingen zouden moeten leiden.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv onderscheidenlijk artikel 61, derde lid, van de Wubo, is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2.2.
Van dergelijke gegevens is ook de Raad niet gebleken. Ook nu is geen bevestiging verkregen dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan dan wel direct betrokken is geweest bij gebeurtenissen als bedoeld in de Wubo. Appellant heeft uitgebreid gewezen op de moeilijke omstandigheden waaronder hij en andere Indische Nederlanders na aankomst in Nederland zijn opgevangen en de effecten daarvan op zijn verdere leven. Anders dan appellant blijkbaar voor ogen heeft, biedt de Wuv of de Wubo geen mogelijkheid een schadevergoeding dan wel genoegdoening toe te kennen voor het leed dat appellant in de oorlogsjaren en nadien bij zijn aankomst in Nederland heeft ervaren. Binnen de strikte regels van beide wetten kan alleen de persoon die is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv en/of als burger-oorlogsslachtoffers in de zin van de Wubo aan deze wetten financiële aanspraken ontlenen. Zoals hiervoor is geconcludeerd kan appellant niet op grond van één van deze wetten worden erkend.
2.3.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C.A.E. Bon
sg