In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.L.M.F. Roosendaal, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Het college had de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 13.759,87 teruggevorderd, omdat de appellant de inlichtingenverplichting zou hebben geschonden. De appellant had in een reactie op het besluit van 12 september 2016 aangegeven dat hij graag schriftelijk uitleg wilde geven over zijn situatie. Echter, het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk omdat het buiten de bezwaartermijn zou zijn ingediend.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De appellant ging in hoger beroep en stelde dat zijn brief van 16 oktober 2016 als bezwaarschrift tegen het besluit van 12 september 2016 moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de brief van 16 oktober 2016 inderdaad als bezwaarschrift kon worden beschouwd, omdat de appellant hierin duidelijk reageerde op het besluit van 12 september 2016 en zijn standpunt over de inlichtingenverplichting uiteenzette. De Raad concludeerde dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de appellant werd gegrond verklaard. De Raad droeg het college op om een nieuwe, inhoudelijke beslissing op het bezwaar van de appellant te nemen. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen, en moest het college het griffierecht van € 170,- vergoeden.