ECLI:NL:CRVB:2018:2559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
16/3244 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsondersteunend budget in kader van individuele inkomens toeslag met betrekking tot vermogen in de vorm van bezit auto

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, had op 27 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een persoonsondersteunend budget (POB) voor het jaar 2015. Deze aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, omdat de appellant niet voldeed aan de vermogensgrens. De appellant had een auto op naam met een waarde die de vermogensgrens overschreed, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat hij afhankelijk is van zijn auto vanwege zijn psychische problematiek. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen onbillijkheden van overwegende aard zijn aangetoond die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de waarde van de auto hoger is dan het voor appellant vrij te laten vermogen, en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij door de afwijzing in financiële problemen komt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag van de appellant terecht was. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2018.

Uitspraak

16.3244 PW

Datum uitspraak: 7 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 april 2016, 15/7634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J.E. Groenenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Namens appellant is verschenen mr. Groenenberg. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F.M. van der Meij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
1.2.
Appellant heeft op 27 mei 2015 een aanvraag ingediend om een persoonsondersteunend budget (POB) voor het jaar 2015 ingevolge de Participatiewet (PW). Een POB staat ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ Bollenstreek 2015 (Verordening) gelijk aan individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de PW.
1.3.
Bij besluit van 2 juni 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur - voor zover van belang - de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat om het POB te ontvangen appellant aan een aantal voorwaarden moet voldoen. Eén van de voorwaarden is dat het vermogen de afgelopen 12 maanden niet hoger is geweest dan de vermogensgrens. Appellant heeft sinds 1 juli 2008 een auto op naam staan met een dagwaarde van € 11.570.- (auto), waarmee de maximale vermogensgrens van € 5.895,- wordt overschreden.
1.4.
In het kader van een aanvraag POB over het jaar 2017 heeft het dagelijks bestuur psychiater G.E.A. de Waard ingeschakeld voor een expertise. De psychiater is gevraagd om het psychisch functioneren van appellant te onderzoeken en te reageren op de claim van appellant, dat hij alléén met zijn huidige auto kan rijden, ten gevolge van zijn psychische problematiek. De expertise bestond onder meer uit een sociobiografische anamnese, onderzoek van appellant en het meewegen van medische gegevens, waaronder verklaringen van psycholoog B. Megens van 26 januari 2016 en het FACT team van de GGZ Rivierduinen (GGZ) van 15 september 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de PW heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
4.2.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat de belanghebbende in aanmerking komt voor het POB indien hij (a) in de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm, (b) geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, en (c) geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de PW.
4.3.
Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b van de PW bepaalt dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid. Artikel 34 van de PW biedt geen mogelijkheden om bij de vaststelling van het vermogen om redenen van bijzondere hardheid andere delen van dat vermogen buiten beschouwing te laten.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de auto hoger is dan het voor appellant vrij te laten vermogen. Dit maakt dat appellant niet aan de voorwaarde voldoet van artikel 2, eerste lid, onder c, van de Verordening, op de grond dat hij in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de PW.
4.5.
In artikel 12 van de Verordening is bepaald dat het dagelijks bestuur ten gunste van belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard (hardheidsclausule).
4.6.
Ter zitting heeft appellant te kennen gegeven dat zijn hoger beroep zo begrepen moet worden dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Appellant heeft niet aangevoerd dat hij door de afwijzing van een POB in financiële problemen komt. Daarom is niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in de hardheidsclausule. De stelling van appellant dat hij vanwege zijn psychische problematiek afhankelijk is van zijn huidige auto en dat als hij afstand moet doen van deze specifieke auto dit tot veel problemen zal leiden, maakt dat niet anders. Appellant onderbouwt daarmee niet dat hij financiële problemen heeft. Het dagelijks bestuur heeft terecht geen toepassing gegeven aan artikel 12 van de Verordening en de aanvraag van appellant van een POB afgewezen.
4.7.
Uit 4.4 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2018.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) C.A.E. Bon
rh