ECLI:NL:CRVB:2018:2564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor belastingschuld en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor een belastingschuld ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 16 september 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft op 20 juni 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om een belastingschuld af te lossen. Het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen bijstand kan worden verleend voor schulden en dat er geen dringende redenen waren om tot bijstandverlening over te gaan.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat appellante beschikte over een bijstandsuitkering en dat de door haar aangevoerde omstandigheden geen zeer dringende redenen opleveren voor het verlenen van bijzondere bijstand. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en heeft een morele verplichting tot mantelzorg als dringende reden aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat deze morele verplichting niet leidt tot een bedreiging van haar directe bestaansvoorziening en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen grond is voor het verlenen van bijzondere bijstand.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.