ECLI:NL:CRVB:2018:2615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
17/1854 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op basis van huisbezoek bevindingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant had op 6 november 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een intakegesprek op 14 december 2015 verklaarde de appellant dat hij een kamer huurde bij de hoofdbewoner, maar tijdens een onaangekondigd huisbezoek door casemanagers van de gemeente Buren bleek de situatie niet overeen te komen met de verklaringen van de appellant. De casemanagers troffen geen persoonlijke spullen van de appellant aan en de woning was leeg van meubilair, wat niet overeenkwam met de door de appellant geschetste woonsituatie. Op basis van deze bevindingen heeft het college de aanvraag om bijstand op 29 december 2015 afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de casemanagers niet hebben gecontroleerd of een andere bewoner, B, daadwerkelijk in de woning woonde en dat de toestemming voor het huisbezoek niet rechtsgeldig was. De Raad heeft deze argumenten verworpen, omdat de casemanagers redelijkerwijs konden aannemen dat B een bewoner was en dat zij de reden van het huisbezoek begreep. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1854 PW

Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
16 februari 2017, 16/2925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Buren (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Taghi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft tezamen met de zaak 17/1847 van [naam 1] (K) plaatsgevonden op 3 juli 2018. Voor appellant is mr. Taghi verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Udo en mr. M. van Belzen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 6 november 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand
op grond van de Participatiewet (PW). Hij heeft daarbij als zijn woonadres opgegeven [adres] (opgegeven adres). Tijdens een intakegesprek op
14 december 2015 met de casemanager verklaarde appellant dat hij een kamer huurt bij de hoofdbewoner [naam 2] (N). Verder wonen volgens appellant ook K, broer van de hoofdbewoner, en [naam 3] (A) op het opgegeven adres. De broers delen een kamer en hijzelf en A hebben ieder een aparte kamer. Appellant mag gebruik maken van de woonkamer, badkamer en keuken. Hij moet maandelijks een huur van € 250,- betalen, maar heeft nog niet betaald omdat hij geen geld heeft. Appellant toonde een door hemzelf opgesteld huurcontract dat niet was ondertekend.
1.2.
Op 14 december 2015 hebben twee casemanagers van de Afdeling Inwonerszaken van de gemeente Buren (casemanagers) een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan het opgegeven adres. De bedoeling daarvan was niet alleen om de woonsituatie van appellant te beoordelen, maar ook die van K, die in dezelfde tijd ook een aanvraag om bijstand had ingediend. Zowel appellant als K bleek niet thuis te zijn. De deur werd geopend door een vrouw die zich voorstelde als [naam 4] (B) en te kennen gaf alleen Engels te spreken. Het gesprek met haar is verder in het Engels gevoerd. De reden van het huisbezoek werd aan haar uitgelegd en er werd haar toestemming gevraagd om de woning te betreden. Zij heeft die toestemming verleend en daartoe een verklaring ondertekend. B heeft verklaard dat N de hoofdbewoner is en dat zij en haar vriend [naam 5] , beiden afkomstig uit [land] , daar tijdelijk in onderhuur wonen sinds anderhalve week. Zij kon niet aangeven hoe lang zij er nog zouden blijven wonen en er zou volgens haar verder niemand anders wonen. De medewerkers hebben vervolgens de gehele woning bezichtigd, met uitzondering van één van de drie slaapkamers waarvan de deur was gesloten en die volgens B van de hoofdbewoner was. Bij het onderzoek bleek dat de woonsituatie zoals appellant die had beschreven niet overeenkwam met de situatie die bij het huisbezoek werd aangetroffen. Zo was de woonkamer, waarvan appellant had gezegd dat die voor gezamenlijk gebruik was, leeg. Er stond geen meubilair. In een van de andere slaapkamers op de eerste verdieping stond alleen een kast. Er was geen bed aanwezig. En de derde slaapkamer was volgens B van haar. Hier stond een eenpersoonsbed en er lag dameskleding op de vloer. Op de zolder was tijdens het huisbezoek de vriend van B aanwezig. Er zijn geen persoonlijke spullen van appellant in de woning aangetroffen.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 april 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand van appellant afgewezen. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Het recht op bijstand kan daardoor niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 6 november 2015, de datum van melding, tot en met 29 december 2015, de datum van het afwijzingsbesluit.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksverplichting deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de casemanagers niet hebben gecontroleerd of B inderdaad een bewoonster van de woning was. De hoofdbewoner heeft verklaard dat zij nooit een bewoner van de woning is of is geweest. De door B gegeven toestemming is daardoor niet rechtsgeldig. Voorts is volgens appellant niet komen vast te staan of B heeft begrepen wat de reden was voor het huisbezoek. Zij sprak immers alleen Engels en kon de verklaring die zij heeft ondertekend niet lezen. Er is geen tolk ingeschakeld. Dit betekent dat het huisbezoek onrechtmatig was en dat geen gebruik kan worden gemaakt van de bevindingen van het huisbezoek.
4.3.1.
Deze beroepsgronden slagen niet. De casemanagers konden er redelijkerwijs van uitgaan dat B op het moment van het huisbezoek één van de bewoners was nu B de deur opende en verklaarde dat zij, samen met haar vriend, sinds anderhalve week op het opgegeven adres woont, zij haar kamer heeft laten zien en ook overigens de ten tijde van het huisbezoek aangetroffen situatie overeenkwam met haar verklaringen. De casemanagers hebben in het Engels gesproken met B. Door haar steeds in het Engels te laten herhalen wat zij hadden gezegd, konden ze vaststellen dat B alles begreep. Dit werd nog eens ondersteund door het feit dat zij haar vriend in het Engels heeft uitgelegd wat de reden van het huisbezoek was. Haar vriend reageerde hier vervolgens op door in het Engels te zeggen dat hij de casemanagers al had horen praten en had begrepen waarvoor zij kwamen. Hierdoor is gebleken dat B de casemanagers heeft begrepen en was een tolk niet nodig. Overigens heeft appellant zijn stelling dat B volgens N geen bewoner was niet onderbouwd.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de bevindingen bij het huisbezoek niet is gebleken dat appellant zijn hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres. Appellant heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt maakt dat dit wel het geval is, terwijl dat, gelet op 4.2, wel op zijn weg ligt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J. Smolders

LO