ECLI:NL:CRVB:2018:2615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op basis van huisbezoek bevindingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant had op 6 november 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een intakegesprek op 14 december 2015 verklaarde de appellant dat hij een kamer huurde bij de hoofdbewoner, maar tijdens een onaangekondigd huisbezoek door casemanagers van de gemeente Buren bleek de situatie niet overeen te komen met de verklaringen van de appellant. De casemanagers troffen geen persoonlijke spullen van de appellant aan en de woning was leeg van meubilair, wat niet overeenkwam met de door de appellant geschetste woonsituatie. Op basis van deze bevindingen heeft het college de aanvraag om bijstand op 29 december 2015 afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de casemanagers niet hebben gecontroleerd of een andere bewoner, B, daadwerkelijk in de woning woonde en dat de toestemming voor het huisbezoek niet rechtsgeldig was. De Raad heeft deze argumenten verworpen, omdat de casemanagers redelijkerwijs konden aannemen dat B een bewoner was en dat zij de reden van het huisbezoek begreep. De Raad concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf op het opgegeven adres had.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.