ECLI:NL:CRVB:2018:272
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot WAO-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker, bijgestaan door mr. A.F.M. den Hollander, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, waarin hij stelde dat zijn inkomen, zoals vastgesteld in een besluit van 2 maart 2000, te laag was. Hij voerde aan dat hij hierdoor schade had geleden en dat er sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft op 15 januari 2018 de zaak behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. L.J.M.M. de Poel.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang bij het treffen van de voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de mogelijkheid dat de eerdere uitspraak niet in stand zou blijven, op zichzelf niet voldoende was om te oordelen dat er sprake was van onverwijlde spoed. Verzoeker had niet aangetoond dat hij niet kon wachten op de behandeling van de hoofdzaak en dat hij zelf de benodigde berekeningen kon maken. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.