ECLI:NL:CRVB:2018:2806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
17/1080 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant, die tot 7 juli 2015 als machine operator werkte, had zich op 14 december 2015 ziek gemeld. De verzekeringsarts oordeelde dat appellant per 7 maart 2016 geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellant in staat was om zijn werk te verrichten.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. In hoger beroep heeft appellant zijn klachten opnieuw naar voren gebracht, waaronder pijnklachten in zijn voeten en psychische klachten. Hij heeft ook medische gegevens ingebracht over een operatie aan zijn voet in 2017.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellant adequaat hebben meegewogen. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk op de datum van 7 maart 2016. De conclusie van de verzekeringsarts dat de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, is voldoende gemotiveerd. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

17.1080 ZW

Datum uitspraak: 22 augustus 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 januari 2017, 16/4345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 7 juli 2015 werkzaam geweest als machine operator bij een groentebewerkingsbedrijf voor 42 uur per week. Hij heeft zich op 14 december 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 1 maart 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 7 maart 2016 geschikt geacht voor arbeid in de functie van operator. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2016 vastgesteld dat appellant per
7 maart 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 mei 2016 ten grondslag.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellant medische informatie ingebracht. Het betreft een huisartsjournaal over de periode van mei 2013 tot juni 2016, een verwijsbrief van de huisarts naar de pijnpoli AMC op 1 september 2016, een brief van klinisch psycholoog
N. Woldringh van PsyQ van 28 augustus 2016 en een brief van orthopedisch chirurg
F.L. van Erp Taalman Kip van 1 oktober 2015, waarin wordt geconcludeerd dat sprake is van heftige pijn ten gevolge van een clavus (likdoorn) met daarbij ook grote psychosociale effecten.
2.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 september 2016 en van 7 december 2016 het ingenomen standpunt gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat voor de psychische klachten geen behandeling is opgestart en dat er geen aanwijzingen zijn voor wijzigingen ten aanzien van de voetklachten.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om het standpunt van het Uwv dat appellant met zijn klachten in staat is tot het verrichten van zijn eigen werk niet te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij forse pijnklachten heeft in beide voeten, met uitstraling naar zijn benen. Appellant acht zijn eigen werk niet geschikt, omdat hij daarbij veelvuldig moet lopen. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij psychische klachten heeft gekregen, waarvoor hij in december 2015 door zijn huisarts is verwezen naar een psycholoog. Appellant is vanaf november 2016 in verband met zijn chronische pijnklachten onder behandeling geweest bij het AMC. Hij heeft medische gegevens ingebracht met betrekking tot een operatie aan zijn voet op 15 maart 2017 in Honolulu. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De Raad ziet geen aanknopingspunten om het standpunt van appellant te volgen dat hij op 7 maart 2016 ongeschikt was voor zijn eigen werk. De voetklachten en de psychische klachten en beperkingen van appellant zijn door de verzekeringsartsen van het Uwv onderkend en meegewogen in de beoordeling. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van
1 maart 2016 vastgesteld dat sprake is van al lang bestaande voetklachten, waarvoor appellant begin 2015 een behandeling heeft ondergaan op Hawaï. Vervolgens heeft hij weer gewerkt. De in bezwaar en beroep door appellant ingebrachte informatie van de behandelend sector is op een inzichtelijke wijze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 23 mei 2016, 28 september 2016 en 7 december 2016 op heldere wijze uiteengezet dat appellant met zijn voetklachten en psychische klachten in staat wordt geacht zijn werk als operator te verrichten, waarbij bekend was dat het ging om een functie die overwegend staand moest worden uitgeoefend. Met betrekking tot de in hoger beroep ingebrachte informatie, waaruit blijkt dat op 15 maart 2017 een ingreep aan de voet is uitgevoerd door een arts op Honolulu, heeft het Uwv terecht opgemerkt dat uit deze informatie niet blijkt dat appellant op de in geding zijnde datum,
7 maart 2016, niet in staat zou zijn geweest om zijn eigen werk te verrichten. Rekening houdend met de objectieve beperkingen van appellant is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, afdoende gemotiveerd. Voor het inschakelen van een deskundige, zoals door appellant is verzocht, bestaat daarom geen aanleiding.
5. De overwegingen in 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

CVG