ECLI:NL:CRVB:2018:2806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant, die tot 7 juli 2015 als machine operator werkte, had zich op 14 december 2015 ziek gemeld. De verzekeringsarts oordeelde dat appellant per 7 maart 2016 geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ziekengeld. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt dat appellant in staat was om zijn werk te verrichten.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. In hoger beroep heeft appellant zijn klachten opnieuw naar voren gebracht, waaronder pijnklachten in zijn voeten en psychische klachten. Hij heeft ook medische gegevens ingebracht over een operatie aan zijn voet in 2017.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de klachten van appellant adequaat hebben meegewogen. De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk op de datum van 7 maart 2016. De conclusie van de verzekeringsarts dat de belasting in het eigen werk de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, is voldoende gemotiveerd. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak is bevestigd.