ECLI:NL:CRVB:2018:2870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
17/4381 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en inlichtingenverplichting bij deelname aan kickbokstoernooien

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt sinds 30 september 2013 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding dat appellant mogelijk zwarte inkomsten heeft als professioneel kickbokser, heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Uit het onderzoek bleek dat appellant aan verschillende kickbokstoernooien had deelgenomen en dat hij in China een wedstrijd had gevochten. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellant over enkele maanden herzien en teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen door deze inkomsten niet te melden.

De rechtbank heeft de beslissing van het college bevestigd, maar appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep stelt appellant dat hij op de gala's niet heeft gebokst en geen inkomsten heeft ontvangen, maar enkel aanwezig was. De Raad overweegt dat appellant zelf heeft verklaard dat hij op een gala een wedstrijd heeft gevochten en een VIP-tafel heeft gekregen. De Raad concludeert dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

17 4381 PW

Datum uitspraak: 11 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 mei 2017, 16/9431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. Oldenhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018. Namens appellant is
mr. Oldenhof verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 30 september 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een op 25 augustus 2015 ontvangen melding, dat appellant als professioneel kickbokser mogelijk zwarte inkomsten heeft, heeft een toezichthouder van de afdeling Bijzonder Onderzoek (afdeling BO) van de Dienst Sociale Zaken van de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft de toezichthouder onder meer onderzoek gedaan op het internet. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat appellant, voordat hij bijstand ontving, heeft deelgenomen aan diverse kickbokstoernooien, zowel nationaal als internationaal. Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat appellant van 28 april 2015 tot en met 4 mei 2015 in China was. Uit een proces-verbaal van aangifte van 5 mei 2015 bij de politie blijkt dat appellant heeft verklaard dat hij van 28 april 2015 tot en met 4 mei 2015 in China was en dat hij daar als professioneel kickbokser een wedstrijd heeft gevochten.
1.3.
Vervolgens heeft een medewerker van de afdeling BO appellant bij brief van 17 december 2015 verzocht informatie te verstrekken, waaronder een volledig overzicht van de kickbokspartijen die appellant vanaf 1 september 2013 heeft gevochten en de daaruit ontvangen gelden of anderszins.
1.4.
Bij brief van 23 december 2015 heeft appellant onder meer verklaard dat hij op 14 juni 2014 op een gala van een kennis, [naam gala] , een wedstrijd heeft gevochten, dat hij deze wedstrijd heeft verloren en hij daar geen geld voor heeft ontvangen voorts heeft appellant verklaard dat hij op die dag van de kennis wel een zogeheten VIP-tafel heeft gekregen die hij zelf kon verkopen, wat hem niet lukte, waarna hij de VIP-tafel aan vrienden heeft gegeven. Verder heeft appellant verklaard dat hij na 14 juni 2014 niet meer aan kickbokswedstrijden heeft deelgenomen.
1.5.
Nadat de afdeling BO had vastgesteld dat de verklaring van appellant niet volledig was, omdat appellant over de wedstrijd in China niets had vermeld, heeft een medewerker van de afdeling BO appellant bij brief van 5 februari 2016 verzocht onder meer over de wedstrijd in China een verklaring te geven. Op 15 februari 2016 heeft de afdeling BO van appellant een schriftelijke verklaring ontvangen, onder meer inhoudende dat een vriend van hem in China moest vechten, dat appellant hem heeft geholpen tijdens de voorbereidingen in Nederland en veel met hem heeft getraind, dat de vriend appellant heeft gevraagd mee te gaan naar China, dat appellant is meegegaan als verzorger; iemand die de trainer en de vechter helpt en ook in de hoek van de ring staat, en dat alles (vlucht, visum, hotelverblijf en eten) is betaald door de organisator van het gala.
1.6.
De resultaten van het door de afdeling BO verrichte onderzoek zijn neergelegd in een rapport netto terugvordering van 29 februari 2016 en een rapport van bevindingen van 2 maart 2016.
1.7.
Bij besluit van 11 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellant over de maand juni 2014 en over de maanden april 2015 en mei 2015 herzien
(lees: ingetrokken) en de over die maanden gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat appellant door zijn deelname aan twee commerciële kickboksgala’s in de maanden juni 2014, april 2015 en mei 2015 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Door dit niet bij het college te melden heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand over de maanden juni 2014, april 2015 en mei 2015 niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant voert aan dat hij op beide kickboksgala’s niet heeft gebokst en ook geen inkomsten heeft ontvangen. Hooguit heeft hij bij deze evenementen op kosten van een ander consumpties genoten. Appellant was dus enkel aanwezig op de gala’s. Dat rechtvaardigt niet de conclusie dat hij daar op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In de brief van 23 december 2015 heeft appellant zelf verklaard dat hij [in] 2014 op het [naam gala] een wedstrijd heeft gevochten en dat hij toen als tegenprestatie een VIP-tafel heeft gekregen, die hij zelf kon verkopen. Ter zitting bij de rechtbank heeft de gemachtigde van appellant dit nog eens bevestigd. De enkele stelling van appellant in hoger beroep dat hij op het gala [in] 2014 niet heeft gebokst is in het licht van het voorgaande niet aannemelijk. Appellant heeft verder in de op 15 februari 2016 ontvangen verklaring verklaard dat hij in de periode van 28 april 2015 tot en met 4 mei 2015 tijdens een kickboksgala in China taken als verzorger heeft verricht. Gelet op wat appellant zelf heeft verklaard over de aard en omvang van de door hem ter voorbereiding in Nederland en tijdens het kickboksgala in China verrichte activiteiten, zoals weergegeven onder 1.5, gaat het onmiskenbaar om activiteiten die als op geld waardeerbare werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het oordeel van de rechtbank, dat appellant op beide gala's op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, wordt dan ook onderschreven.
4.3.
Door deze activiteiten niet te melden bij het college, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Deze feiten en omstandigheden kunnen namelijk van invloed zijn op het recht op bijstand.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.5.
Appellant is daarin niet geslaagd. Gegeven de onder 4.4 genoemde bewijslast, kan van appellant, anders dan hij heeft gesteld, worden verwacht dat hij van de door hem verrichte werkzaamheden en de eventuele inkomsten daaruit een administratie bijhoudt. Appellant heeft echter niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens inzicht gegeven in de omvang van zijn activiteiten en de eventuele inkomsten daaruit. Ook overigens heeft appellant geen gegevens overgelegd op basis waarvan het recht op bijstand alsnog is vast te stellen. De stelling dat uit door appellant overgelegde bankafschriften niet blijkt van door hem in verband met de kickboksgala’s ontvangen bedragen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat niet kan worden uitgesloten dat appellant contante bedragen of andere op geld waardeerbare tegenprestaties heeft ontvangen, zoals hij ook heeft verklaard. Appellant heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij, in het geval hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de periodes in geding wel recht op bijstand zou hebben gehad.
4.6.
De beroepsgrond dat het gala in juni 2014 niet de hele maand heeft geduurd maar slechts een avond en dat appellant op die avond, behoudens gratis eten en drinken, geen inkomsten heeft gehad, slaagt niet. Vaststelling van het recht op bijstand geschiedt per maand. Gelet op de aard van de werkzaamheden, waarbij door middel van deelname aan het gala prijzengeld kan worden gewonnen, is het in een geval als dit, ook indien de verrichte werkzaamheden slechts van korte duur waren, aan appellant om door middel van verifieerbare bewijsstukken aan te tonen dat zijn inkomen niet hoger is geweest dan de voor hem in de maand juni 2014 geldende bijstandsnorm. Dat geldt ook ten aanzien van de door appellant verkregen VIP-tafel. Appellant heeft niet met verifieerbare bewijsstukken aangetoond dat hij deze niet heeft kunnen verkopen. Nu appellant ook in hoger beroep geen gegevens over de verdiensten uit zijn deelname aan het kickboksgala in juni 2014 heeft overgelegd, kan het recht op bijstand over de gehele maand juni 2014 niet worden vastgesteld.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S.A. de Graaff
JvC