ECLI:NL:CRVB:2018:2887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-uitkering op basis van verblijfseisen echtgenoot
In deze zaak heeft appellante op 21 december 2015 een aanvraag ingediend voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De aanvraag werd op 9 maart 2016 door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat appellante niet verzekerd was voor de AOW. De Svb stelde dat de overleden echtgenoot van appellante weliswaar in het verleden verzekerd was, maar dat appellante in die periode nog niet met hem gehuwd was. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 12 juli 2016 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft op 16 januari 2017 het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat appellante niet zelf in Nederland had gewoond of gewerkt en niet had aangetoond dat haar echtgenoot tijdens hun huwelijk in Nederland woonde of werkte. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij recht heeft op een AOW-pensioen, omdat zij sinds 1 november 1977 met haar echtgenoot was gehuwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante in de periode van hun huwelijk in Nederland woonde of werkte. De Raad concludeerde dat de aanvraag van appellante terecht was afgewezen en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.