ECLI:NL:CRVB:2018:2887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
21 september 2018
Zaaknummer
17/1440 AOW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AOW-uitkering op basis van verblijfseisen echtgenoot

In deze zaak heeft appellante op 21 december 2015 een aanvraag ingediend voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De aanvraag werd op 9 maart 2016 door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat appellante niet verzekerd was voor de AOW. De Svb stelde dat de overleden echtgenoot van appellante weliswaar in het verleden verzekerd was, maar dat appellante in die periode nog niet met hem gehuwd was. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 12 juli 2016 ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft op 16 januari 2017 het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat appellante niet zelf in Nederland had gewoond of gewerkt en niet had aangetoond dat haar echtgenoot tijdens hun huwelijk in Nederland woonde of werkte. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij recht heeft op een AOW-pensioen, omdat zij sinds 1 november 1977 met haar echtgenoot was gehuwd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de echtgenoot van appellante in de periode van hun huwelijk in Nederland woonde of werkte. De Raad concludeerde dat de aanvraag van appellante terecht was afgewezen en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

17.1440 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2017, 16/5962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 6 september 2018
Zitting heeft: M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: W.M. Swinkels
Ter zitting is verschenen: mr. A. Marijnissen namens de Svb

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellante heeft op 21 december 2015 een aanvraag ingediend om een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 9 maart 2016 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 juli 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante niet verzekerd is geweest voor de AOW. De overleden echtgenoot is weliswaar in het verleden een periode verzekerd geweest voor de AOW, maar appellante was in deze periode nog niet met hem gehuwd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van het pensioen terecht is afgewezen omdat appellante niet zelf in Nederland heeft gewoond of gewerkt en zij niet heeft aangetoond dat haar echtgenoot tijdens hun huwelijk in Nederland woonde of werkte.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een AOW‑pensioen. Appellante heeft aangevoerd dat zij vanaf 1 november 1977 gehuwd is geweest met haar echtgenoot. Deze heeft appellante al lang geleden bij de Svb aangemeld. De echtgenoot is in Nederland ziek geworden en heeft daar een rugoperatie ondergaan.
De Svb heeft gesteld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante niet zelf in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Het geschil is daarom beperkt tot de vraag of appellante op grond van artikel 21 van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (NMV) recht heeft op een ouderdomspensioen ingevolge de AOW.
Appellante heeft niet betwist dat zij nog niet met haar (latere) echtgenoot was gehuwd in de periode van 21 mei 1965 tot 27 oktober 1969, waarin de echtgenoot verzekerd was voor de AOW op grond van werken of (ook) wonen in Nederland. Gesteld noch gebleken is dat de echtgenoot in de periode vanaf 1 november 1977, waarin zij met hem gehuwd was, in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Daaruit volgt dat in de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit terecht is aangenomen dat de echtgenoot tijdens hun huwelijk niet in Nederland woonde of werkte.
Aan deze conclusie doet niet af dat de echtgenoot appellante al lang geleden zou hebben aangemeld of dat de echtgenoot tijdens zijn verblijf in Nederland ziek is geworden en hier een rugoperatie heeft ondergaan. Deze omstandigheden kunnen er immers niet toe leiden dat sprake is van door appellante vervulde tijdvakken van het woonachtig zijn in Marokko welke gedurende hun huwelijk zijn vervuld en samenvallen met door de echtgenoot volgens de Nederlandse wettelijke regelingen vervulde tijdvakken van verzekering. Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank dat de aanvraag van het pensioen terecht is afgewezen.
Geconcludeerd wordt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) W.M. Swinkels (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

TM