ECLI:NL:CRVB:2018:2951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
16/8138 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

16.8138 AWBZ

Datum uitspraak: 19 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 december 2016, 15/3459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het zorgkantoor heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) aan appellant voor het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 17 maart 2015 heeft het zorgkantoor het pgb van appellant voor het jaar 2014 vastgesteld op € 34.142,94. Daarbij is overwogen dat aan appellant een pgb van
€ 43.335,07 is verleend, dat een verantwoordingsvrij bedrag van € 650,03 geldt en dat van de door appellant ingezonden verantwoording een bedrag van € 33.492,91 wordt geaccepteerd. Dit betekent dat van appellant een bedrag van € 9.192,13 wordt teruggevorderd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 maart 2015. Hij heeft
aangevoerd dat bij de vaststelling van het pgb ten onrechte geen rekening is gehouden met een aan de zorgverlener Stichting [Stichting] op 27 februari 2015 betaald bedrag van
€ 9.411,73. Het aanvankelijk verleende pgb was niet toereikend om de door [Stichting] verleende zorg volledig te betalen. Op de facturen van [Stichting] over 2014 staan de bedragen die niet betaald konden worden vermeld als ‘verrekening ivm lager beschikbaar budget’. In februari 2015 is met terugwerkende kracht over 2014 een extra bedrag aan pgb van
€ 9.144,38 verleend en uitbetaald. Vervolgens heeft de bovengenoemde nabetaling aan [Stichting] plaatsgevonden, ter voldoening van de factuur van 27 januari 2015 met de omschrijving ‘verrekening ivm lager beschikbaar budget’.
1.4.
Bij besluit van 21 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 17 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank volgt het zorgkantoor in zijn standpunt dat appellant niet heeft onderbouwd waar het verantwoorde bedrag van € 9.411,73 op is gebaseerd. Optelling van de bedragen op de facturen waarop is vermeld ‘verrekening ivm lager beschikbaar budget’ komt niet overeen met wat door [Stichting] in rekening is gebracht.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de nabetaling van € 9.411,73 aan [Stichting] voldoende is verantwoord. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de zorgkosten in 2014 hoger waren dan het aanvankelijk verleende pgb. De zorgkosten boven het toegekende budget zijn op de facturen gereserveerd als een tekort. De optelsom van deze tekorten is het bedrag dat, nadat een hoger pgb met terugwerkende kracht is verleend, alsnog is betaald.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Anders dan appellant stelt komt het bedrag van de aan [Stichting] verrichte nabetaling van € 9.411,73 niet overeen met de som van de op de overgelegde facturen gereserveerde tekorten. De som van de bedragen op de facturen van [Stichting] over 2014 met de omschrijving ‘verrekening ivm lager beschikbaar budget’ wijkt aanzienlijk af van het nabetaalde bedrag. Voorts komt de nabetaling niet overeen met het bedrag van € 10.642,09 op de factuur van [Stichting] van 27 januari 2015. Ook bestaat er geen enkele samenhang tussen de gereserveerde tekorten op de afzonderlijke facturen over 2014 en de factuur van
27 januari 2015. Nu het bedrag van € 9.411,73 niet objectief te herleiden valt tot in 2014 verleende zorg heeft het zorgkantoor de verantwoording in zoverre mogen afkeuren.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.R. Trox
SSa