ECLI:NL:CRVB:2018:3095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met psychische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering. De appellant, die als zorghulp werkte, had zich in 2006 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2014, werd vastgesteld dat hij met zijn beperkingen in staat was om te werken en dat de geselecteerde functies geschikt waren. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn psychische klachten onvoldoende waren erkend en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had ingeschakeld. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de beperkingen van de appellant en dat de FML van 25 augustus 2014 de beperkingen juist weergaf. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de aan de herbeoordeling ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant, en dat het hoger beroep niet slaagde.