ECLI:NL:CRVB:2018:3228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
17/3276 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/3276 PW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van de appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 16 januari 2018, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant had in zijn verzet aangevoerd dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen en had verzocht om een peiljaarverlegging. Tijdens de zitting op 7 september 2018 zijn beide partijen echter niet verschenen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in verzuim was met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De Raad heeft zowel de inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand als de recente uitkeringsspecificaties van de appellant in overweging genomen. Ondanks de argumenten van de appellant over betalingsonmacht, heeft de Raad geconcludeerd dat het beroep op betalingsonmacht terecht was afgewezen. De appellant was derhalve verplicht het griffierecht te betalen, wat hij niet heeft gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier C.A.E. Bon, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2018
17/3276 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2017, 16/2895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 16 januari 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 september 2018, waar beide partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 16 januari 2018 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Voorafgaand aan de uitspraak van 16 januari 2018 is het door appellant gedane beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht afgewezen, omdat uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat hij niet aan de daarvoor in de rechtspraak ontwikkelde criteria voldoet.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij niet de financiële middelen had om het griffierecht te voldoen en dat hij verzocht heeft om een peiljaarverlegging. Appellant wil alsnog het griffierecht betalen.
In verzet heeft appellant geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Bij de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht is de Raad niet alleen uitgegaan van de door de Raad voor Rechtsbijstand overgelegde inkomensverklaring met het peiljaar 2015, maar ook van de door appellant overgelegde (recente) uitkeringsspecificaties. De Raad stelt thans - opnieuw - vast dat het beroep op betalingsonmacht terecht is afgewezen. Appellant was daarom gehouden het griffierecht te betalen. Dat heeft hij niet gedaan. Het wettelijke stelsel biedt geen ruimte om appellant een nieuwe termijn voor de betaling van het griffierecht te geven.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.A.E. Bon

IJ