ECLI:NL:CRVB:2018:3229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
17/7247 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7247 PW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 10 april 2018, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De niet-ontvankelijkheid was gebaseerd op het feit dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant had in zijn verzet aangevoerd dat hij een minimaal inkomen heeft en daardoor niet in staat is om het griffierecht te betalen.

De Raad heeft het verzet behandeld tijdens een zitting op 7 september 2018, waar beide partijen niet aanwezig waren. In de overwegingen van de Raad werd benadrukt dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zouden kunnen leiden tot een andere conclusie over zijn betalingsverplichting. De Raad heeft vastgesteld dat de eerdere afwijzing van het beroep op betalingsonmacht terecht was, omdat de appellant niet voldeed aan de criteria die daarvoor gelden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter H.C.P. Venema, met C.A.E. Bon als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2018
17/7247 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 oktober 2017, 16/2683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Breda

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 10 april 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 7 september 2018, waar beide partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 10 april 2018 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de bij - aangetekend verzonden - brief van 12 december 2017 gestelde termijn is betaald, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Voorafgaand aan de uitspraak van 10 april 2018 is het door appellant gedane beroep op betalingsonmacht voor de betaling van het griffierecht afgewezen, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat hij niet aan de daaraan geldende criteria voldoet.
In verzet heeft appellant te kennen gegeven dat hij een minimaal inkomen heeft en geen griffierecht kan betalen.
De Raad is van oordeel dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Gelet op de overgelegde stukken en de in de rechtspraak ontwikkelde criteria is het beroep op betalingsonmacht terecht afgewezen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.A.E. Bon

MD