ECLI:NL:CRVB:2018:3233
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening griffierecht in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekers tegen een eerdere uitspraak van 13 maart 2018, waarin hun verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekers, die bijstand ontvingen, hadden verzet aangetekend omdat zij meenden dat het door de Raad gehanteerde criterium voor vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht niet correct was toegepast. Ze stelden dat de toepassing van dit criterium hun toegang tot de rechter zou schenden, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat verzoekers niet in verzuim waren. De verzoekers voerden aan dat de Raad bij de beoordeling van hun betalingsonmacht niet de juiste criteria had gehanteerd, en dat de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, niet correct was toegepast. De Raad heeft echter bevestigd dat de criteria die in bestuursrechtelijke zaken gelden voor vrijstelling van het griffierecht, correct waren toegepast en dat de verzoekers niet in aanmerking kwamen voor vrijstelling.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de toegang tot de rechter, maar bevestigt ook dat de criteria voor betalingsonmacht in deze zaak correct zijn toegepast. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2018.