ECLI:NL:CRVB:2018:3282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
17/7402 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

Op 19 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7402 AOW-V. Deze uitspraak betreft het verzet van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de Raad, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het verzet was de stelling van de appellant dat hij niet op de hoogte was gesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, en dat hij de relevante correspondentie niet had ontvangen. De Raad heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 7 september 2018, waarbij de appellant aanwezig was, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet vertegenwoordigd was.

De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak van 21 maart 2018 berustte op het feit dat het griffierecht niet tijdig was betaald. De appellant had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hij niet in verzuim was. De Raad benadrukte dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier moest zijn voldaan. De appellant had de mogelijkheid om uitstel van betaling aan te vragen, maar had dit niet gedaan.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet ongegrond en besliste dat het te laat betaalde griffierecht van € 124,- aan de appellant zou worden terugbetaald. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in aanwezigheid van griffier C.A.E. Bon, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 oktober 2018
17/7402 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 2 oktober 2017, 17/3327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 21 maart 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 7 september 2018. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 21 maart 2018 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 3 januari 2018 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet heeft appellant gesteld dat hij de brief van 1 december 2017, waarbij hij er voor de eerste maal op is gewezen dat hij een bedrag van € 124,- aan griffierecht moet voldoen, niet heeft ontvangen. Slechts de aangetekend verzonden betalingsherinnering van 3 januari 2018 heeft hem bereikt. Ten onrechte is in zijn situatie afgeweken van de vaste praktijk dat twee maal een termijn van achtentwintig dagen geboden wordt om het griffierecht te voldoen. Gezien zijn minimum inkomen is het voor hem niet mogelijk het griffierecht in één keer te voldoen en heeft hij de twee termijnen nodig.
Appellant heeft in verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Ingevolge artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb dient het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Dat in de praktijk aan de aangetekend verzonden uitnodiging tot betaling van het griffierecht een per gewone post verzonden uitnodiging voorafgaat houdt verband met het bewijsrisico dat verbonden is aan het per gewone post verzenden van een uitnodiging. Binnen de betalingstermijn van vier weken had appellant kunnen verzoeken om uitstel van betaling. Vast staat dat appellant daarom niet heeft verzocht.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht van € 124,- zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2018.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.A.E. Bon
ew