ECLI:NL:CRVB:2018:3316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/6420 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 22 juni 2009 arbeidsongeschikt was door lichamelijke en psychische klachten, had in 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen vastgesteld. Na een herbeoordeling in 2015 werd appellant wel recht op een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar deze werd in 2016 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met de klachten van appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschreed. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn stellingen ondersteunde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante informatie aan te leveren in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

16.6420 WIA

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 augustus 2016, 16/2689 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wattilete. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 22 juni 2009 uitgevallen voor zijn werk als havenmedewerker voor 38,01 uur per week wegens lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 20 april 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 juni 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 16 september 2015 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv met ingang van 20 juli 2011. Bij besluit van 23 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering over de periode van 19 augustus 2014 tot en met 19 april 2016, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 19 augustus 2014 is vastgesteld op 70,72%. Bij besluit van 24 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 20 april 2016, aansluitend aan de beëindiging van de loongerelateerde uitkering, geen recht meer bestaat op een WGA-uitkering, omdat appellant vanaf 25 november 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
7 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksbevindingen en de daaruit getrokken conclusies. Met de klachten zoals die vermeld worden in de brieven van de behandelaars is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden. Tot slot concludeert de rechtbank dat toereikend is gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor appellant. Weliswaar komen in de geduide functies verscheidene signaleringen voor, maar afdoende gemotiveerd is dat de belastbaarheid van appellant ook bij een samenstel van die signaleringen niet wordt overschreden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts niet juist te achten is. De fysieke en psychische klachten van appellant zijn omvangrijker en ernstiger dan door de verzekeringsarts is aangenomen. In de FML is onvoldoende rekening gehouden met de klachten van appellant. De geselecteerde functies kennen tal van overschrijdingen, die het onmogelijk maken voor appellant om werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft ten onrechte geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht deze functies volledig uit te oefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormen een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit de FML blijkt dat rekening is gehouden met zowel de lichamelijke als psychische klachten van appellant. Er is rekening gehouden met de klachten zoals die zijn vermeld in de brieven van de behandelaars. Er zijn onder andere beperkingen aangenomen bij de beoordelingspunten 4.18 (lopen) en 4.19 (lopen tijdens het werk). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer de informatie van de neuroloog van 1 juni 2015 meegewogen in zijn beoordeling en een beperking op lopen tot ongeveer een half uur achtereen en gedurende zo nodig ongeveer de helft van de werkdag (ongeveer vier uur) afdoende geacht. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt is overtuigend, omdat is uitgegaan van de door de neuroloog gestelde diagnoses en van de bevindingen van de neurochirurg op grond van de MRI-scan van
9 juni 2015. Mede gelet op de omstandigheid dat de door de neuroloog genoemde loopafstand reductie tot 30 meter is genoemd op basis van wat appellant zelf daarover heeft verteld en dus niet op grond van meer objectieve gegevens en bovendien uit de second opinion van de neurochirurg niet van een dergelijke beperkte loopafstand blijkt, wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die zijn stellingen ondersteunen.
4.3.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat afdoende is gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de bij de FML vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.19 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Appellant heeft aangevoerd dat in de geselecteerde functies tal van overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant voorkomen, waardoor het voor appellant onmogelijk is om de werkzaamheden te verrichten. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat ook bij een samenstel van signaleringen de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De signaleringen zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht. Niet bij elke signalering is sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bovendien met de verzekeringsarts bezwaar en beroep overlegd over de belasting in de geselecteerde functies, waarbij in het bijzonder aandacht is besteed aan de totale belasting in de functies.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) B. Dogan

CVG