ECLI:NL:CRVB:2018:3552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/6013 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van medische beoordeling en beperkingen

Op 14 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van haar Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1994, had op 3 april 2014 een aanvraag ingediend voor inkomens- en arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft deze aanvraag op 5 mei 2014 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, ondanks haar medische klachten, waaronder spit en fibromyalgie. Na een bezwaarprocedure heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard op 15 december 2014. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 augustus 2016 het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv ten onrechte geen aanvullende informatie heeft opgevraagd bij haar artsen en dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. Het Uwv heeft echter gesteld dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordelingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen weerleggen.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering per 5 mei 2014 en 23 juli 2014. De enkele diagnosen spit en fibromyalgie zijn niet voldoende om medisch objectiveerbare beperkingen aan te tonen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6013 WWAJ

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
31 augustus 2016, 14/7915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1994, heeft op 3 april 2014 een aanvraag om inkomens- en arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij besluit van 5 mei 2014 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Daartoe is overwogen dat appellante op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong 2010 niet in aanmerking komt voor een uitkering per
5 mei 2014, omdat zij met inachtneming van haar beperkingen in staat moet worden geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 24 april 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige van
5 mei 2014.
1.2.
Bij besluit van 15 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 5 mei 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 december 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 december 2014.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hangende beroep heeft het Uwv (op verzoek van de rechtbank) onderzocht of appellante op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2010 in aanmerking komt voor een uitkering per
23 juli 2014. Het Uwv heeft zich in een brief van 21 maart 2016 – onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 maart 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 maart 2016 – op het standpunt gesteld dat appellante op de voormelde grond evenmin aanspraak heeft op een Wajong-uitkering.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden dan wel te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op het spreekuur gehoord en onderzocht. Hij heeft de door appellante in bezwaar overgelegde informatie van haar behandelend artsen bij zijn beoordeling betrokken. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend (dossier)onderzoek verricht en de door hem verkregen informatie van de huisarts van appellante bij zijn beoordeling betrokken. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze arts onzorgvuldig heeft gehandeld door geen verdere informatie op te vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze in zijn rapport van 15 maart 2016 gemotiveerd dat er aanleiding bestaat per 23 juli 2014 verdergaande fysieke beperkingen aan te nemen. Hij heeft de belastbaarheid van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldend per 23 juli 2014. Appellante heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet weerlegd met medische stukken.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij verschillende artsen en haar ook niet heeft opgeroepen op spreekuur. Zij heeft veel meer beperkingen. Inmiddels is duidelijk dat zij fibromyalgie heeft en last heeft van acute spitaanvallen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Hiertoe heeft het Uwv naar voren gebracht dat het onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen per 5 mei 2014 en
23 juli 2014. In de in beroep verkregen informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien af te wijken van de FML van 24 april 2014, geldend per 5 mei 2014. In de FML van 15 maart 2016, geldend per 23 juli 2014, heeft hij aanvullende beperkingen aangenomen. Ook die FML leidt tot een verdiencapaciteit van meer dan 75%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling is of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante op grond van artikel 2:3, eerste lid, aanhef en onder a of onder b, van de Wajong 2010 niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering
(per 5 mei 2014 c.q. 23 juli 2014).
4.2.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Uit de enkele diagnosen spit en fibromyalgie kunnen geen medisch objectiveerbare beperkingen worden afgeleid, geldend op 5 mei 2014 dan wel 23 juli 2014.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.P.W. Jongbloed

IJ