Uitspraak
16.6013 WWAJ
31 augustus 2016, 14/7915 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 14 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van haar Wajong-uitkering. Appellante, geboren in 1994, had op 3 april 2014 een aanvraag ingediend voor inkomens- en arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft deze aanvraag op 5 mei 2014 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen, ondanks haar medische klachten, waaronder spit en fibromyalgie. Na een bezwaarprocedure heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard op 15 december 2014. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 augustus 2016 het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv ten onrechte geen aanvullende informatie heeft opgevraagd bij haar artsen en dat haar beperkingen niet goed zijn ingeschat. Het Uwv heeft echter gesteld dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordelingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die de eerdere beoordelingen zou kunnen weerleggen.
De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering per 5 mei 2014 en 23 juli 2014. De enkele diagnosen spit en fibromyalgie zijn niet voldoende om medisch objectiveerbare beperkingen aan te tonen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.