ECLI:NL:CRVB:2018:3559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
14/4339 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering voor vroeggehandicapten op basis van medische beoordeling en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, op 25 november 2012 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, vanwege klachten van knieën, heupen en schouders, aangeduid als fibromyalgie. Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 10 januari 2013, waarbij haar arbeidsbeperkingen zijn vastgesteld, heeft het Uwv op 29 januari 2013 de aanvraag afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd door het Uwv op 5 juli 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak op 25 juni 2014 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de informatie van de behandelaars van appellante adequaat hadden betrokken bij hun beoordeling en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. Appellante heeft in hoger beroep haar beperkingen als gevolg van fibromyalgie en psychische klachten opnieuw naar voren gebracht, maar het Uwv heeft verzocht de eerdere uitspraak te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen overtuigend hebben onderbouwd dat de beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld en dat de belasting van de geselecteerde functies niet boven haar mogelijkheden uitgaat. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

14.4339 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juni 2014, 13/5247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.O.A. Koekkoek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Appellante heeft een reactie op een brief van de Raad ingediend.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft met een op 25 november 2012 gedateerde aanvraag het Uwv verzocht om ondersteuning bij werk en inkomen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, in verband met klachten van knieën, heupen en schouders, aangeduid als fibromyalgie. Appellante is in verband met haar aanvraag op 10 januari 2013 gezien door een verzekeringsarts op een spreekuur. De verzekeringsarts heeft een inschatting gemaakt van de arbeidsbeperkingen van appellante op 27 mei 2010, haar 17e verjaardag, en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Volgens een arbeidsdeskundige kon appellante met haar beperkingen met een aantal voor haar geschikte functies nog 84,53% van het voor haar geldende minimumloon verdienen. Bij besluit van 29 januari 2013 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 5 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de beoordeling door de verzekeringsartsen niet te volgen. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelaars van appellante bij hun beoordeling betrokken en de goed gemotiveerde conclusie getrokken dat appellante nog in staat was om fysiek licht belastend werk te verrichten, waarbij ook rekening is gehouden met haar psychische beperkingen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de voor appellante geselecteerde functies voor haar geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gewezen op haar beperkingen als gevolg van fibromyalgie, waardoor zij niet in staat is om 32 uur, laat staan 38 uur, per week te werken. Zij heeft veel rustmomenten nodig waarmee een werkgever geen rekening zal willen houden. Appellante heeft tevens gewezen op haar psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de in dit geding toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 6 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van haar in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat die gronden niet slagen. Verwezen wordt naar de betreffende motivering in de aangevallen uitspraak, waaraan nog het volgende wordt toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsartsen hebben bij het formuleren van de beperkingen van appellante rekening gehouden met de informatie van de behandelend artsen van appellante. Het betreft onder meer informatie van haar huisarts, reumatoloog, revalidatiearts, psycholoog en van de GGZ. In de FML zijn voor appellante beperkingen opgenomen die het gevolg zijn van haar psychische klachten. Zij is aangewezen op werk zonder veel storingen en onderbrekingen, zonder veel deadlines of productiepieken en werk waarbij niet veel conflicten hoeven te worden gehanteerd, zonder leidinggevende aspecten en werk waarbij zij op leidinggevenden kan terugvallen. Ook is rekening gehouden met de dyslexie van appellante. In verband met haar fysieke klachten als gevolg van fibromyalgie zijn in de FML veel beperkingen opgenomen, onder meer ten aanzien van lopen en staan. In de verschillende rapporten hebben de verzekeringsartsen overtuigend onderbouwd dat op deze wijze in ruime mate rekening is gehouden met de medische situatie van appellante rond haar 17e en 18e jaar. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe argumenten of medische gegevens naar voren gebracht. Daarom wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld. Eveneens met de rechtbank wordt geoordeeld dat niet is gebleken dat de belasting van de voor haar geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het Uwv de aanvraag van appellant om een uitkering voor vroeggehandicapten terecht heeft afgewezen en dat het hoger beroep van appellante faalt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) P. Boer

OS