ECLI:NL:CRVB:2018:3650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
17-4445 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en bijzondere omstandigheden voor terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 1 augustus 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 19 februari 2016 heeft het college het recht op bijstand van appellant opgeschort, omdat hij niet de gevraagde gegevens had aangeleverd. Vervolgens is de bijstand met ingang van 1 februari 2016 ingetrokken. Appellant heeft op 29 maart 2016 een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 februari 2016. Het college heeft bij besluit van 24 mei 2016 bijstand toegekend vanaf 29 maart 2016, maar niet voor de periode daarvoor, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel bijzondere omstandigheden zijn die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigen, omdat hij de eerder gevraagde gegevens alsnog heeft overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de enkele omstandigheid dat appellant de gegevens later heeft overgelegd, geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 4445 PW

Datum uitspraak: 20 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2017, 16/9249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018. Namens appellant is mr. Groen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 augustus 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 februari 2016 opgeschort op de grond dat hij de in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek door het college gevraagde gegevens niet (volledig) heeft aangeleverd. Bij besluit van 4 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2016, heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 1 februari 2016 ingetrokken. Met de uitspraak van de rechtbank van 17 februari 2017, 16/6220, is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.3.
Appellant heeft zich op 29 maart 2016 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de PW. Hij heeft de aanvraag diezelfde dag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant 1 februari 2016 als gewenste ingangsdatum opgegeven.
1.4.
Bij besluit van 24 mei 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 29 maart 2016 bijstand toegekend en de aanvraag afgewezen voor zover deze betrekking heeft op de periode van 1 februari 2016 tot 29 maart 2016. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een toekenning van bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2016 rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een toekenning met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2016 rechtvaardigen. In het kader van de aanvraag van 29 maart 2016 heeft appellant namelijk op verzoek van het college ook de eerder in het kader van het onder 1.2 genoemde rechtmatigheidsonderzoek gevraagde gegevens overgelegd. Deze gegevens zien ook op de periode die ligt voor 1 februari 2016. Dit betekent dat het college over voldoende gegevens beschikt om het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2016 vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de PW (uitspraak van 19 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1870) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
De enkele omstandigheid dat appellant de in het kader van het onder 2.1 genoemde rechtmatigheidsonderzoek door het college gevraagde gegevens op een later tijdstip, in het kader van een nieuwe aanvraag, alsnog heeft overgelegd, is geen bijzondere omstandigheid als onder 4.1 bedoeld, reeds omdat appellant die gegevens in het kader van dat rechtmatigheidsonderzoek had kunnen - en ook moeten – verstrekken. Nog daargelaten dat als het alsnog indienen van de in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek gevraagde, maar niet verstrekte gegevens wel wordt aangemerkt als bijzondere omstandigheid als onder 4.1 bedoeld en op basis daarvan met ingang van 1 februari 2016 bijstand wordt verleend, de in rechte vaststaande intrekking per 1 februari 2016 dan ongedaan zou worden gemaakt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.A.E. Bon
md