ECLI:NL:CRVB:2018:3715

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
17/1461 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J.J.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor een appellant zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in 2008 vanuit Irak naar Nederland is gekomen, ontving sinds 2009 kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn vier kinderen. Echter, per 15 augustus 2014 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) de kinderbijslag beëindigd, omdat de appellant sinds 5 augustus 2014 niet meer rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat de appellant ten tijde van de uitspraak niet verzekerd was voor de AKW, zoals vereist door de wet. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde, niet konden leiden tot toekenning van kinderbijslag, ondanks zijn langdurige verblijf in Nederland en de lopende procedure voor de kinderpardonregeling. De Raad benadrukte dat de wettelijke vereiste van rechtmatig verblijf niet kan worden genegeerd, ook niet in het licht van de persoonlijke situatie van de appellant.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor rechtmatig verblijf als voorwaarde voor het recht op kinderbijslag en onderstreept dat internationale rechtsnormen in dit geval niet in het voordeel van de appellant spreken. De Centrale Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1461 AKW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2017, 16/3058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 1 november 2018
Zitting heeft: mr. M.F.J.M. de Werd
Griffier: H. Achtot
Appellant is – met bericht van verhindering – niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Appellant is in 2008 vanuit Irak Nederland ingereisd en beschikte in ieder geval over de periode 21 januari 2008 tot en met 21 januari 2013 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de Vreemdelingwet 2000. Sinds 2009 ontving appellant kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van zijn vier kinderen.
1.2.
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Svb de kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2014 beëindigd, omdat appellant sinds 5 augustus 2014 niet meer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 24 maart 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb zich op grond van gegevens van de IND terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat appellant en zijn gezinsleden met ingang van 5 augustus 2014 niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Gelet op het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de AKW was appellant vanaf dat moment dan ook niet meer verzekerd voor de AKW. Hieraan kan niet afdoen dat appellant nog een bijstandsuitkering ontvangt, zijn kinderen naar school gaan en dat nog een procedure liep in het kader van de kinderpardonregeling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij op grond van de geschetste bijzondere omstandigheden recht heeft op kinderbijslag. Aangevoerd is dat hij en zijn gezinsleden lange tijd rechtmatig in Nederland hebben verbleven en dat het duurzame karakter van zijn verblijf in Nederland met zich mee behoort te brengen dat hij als ingezetene moet worden aangemerkt en dat kinderbijslag ten behoeve van zijn kinderen wordt verstrekt. Volgens appellant mag de wettelijke voorwaarde van rechtmatig verblijf in zijn geval niet doorslaggevend zijn.
3.2.
De Svb heeft gesteld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde in geding op grond van het nationale recht niet verzekerd was voor de AKW. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant genoemde omstandigheden niet kunnen leiden tot toekenning van kinderbijslag in weerwil van de wettelijke bepalingen. Ook uit het internationale recht valt niet af te leiden dat appellant niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW op de grond dat hij ten tijde in geding niet beschikte over een verblijfstitel als genoemd in artikel 6, tweede lid, van de AKW. Verwezen wordt naar ECLI:NL:HR:2012:BW7740.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H. Achtot (getekend) mr. M.J.J.M. de Werd
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde
GdJ