ECLI:NL:CRVB:2018:3715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.J.J.M. de Werd
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op kinderbijslag voor een appellant zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in 2008 vanuit Irak naar Nederland is gekomen, ontving sinds 2009 kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn vier kinderen. Echter, per 15 augustus 2014 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) de kinderbijslag beëindigd, omdat de appellant sinds 5 augustus 2014 niet meer rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat de appellant ten tijde van de uitspraak niet verzekerd was voor de AKW, zoals vereist door de wet. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de omstandigheden die de appellant aanvoerde, niet konden leiden tot toekenning van kinderbijslag, ondanks zijn langdurige verblijf in Nederland en de lopende procedure voor de kinderpardonregeling. De Raad benadrukte dat de wettelijke vereiste van rechtmatig verblijf niet kan worden genegeerd, ook niet in het licht van de persoonlijke situatie van de appellant.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor rechtmatig verblijf als voorwaarde voor het recht op kinderbijslag en onderstreept dat internationale rechtsnormen in dit geval niet in het voordeel van de appellant spreken. De Centrale Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.