ECLI:NL:CRVB:2018:3728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraag voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Sociale verzekeringsbank (Svb) het bestreden besluit had ingetrokken en er geen ander besluit in de plaats was gesteld. De appellante had in 2014 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, welke door de Svb was afgewezen. In de daaropvolgende bezwaarprocedure verklaarde de Svb het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Tijdens de zitting bij de rechtbank trok de Svb het bestreden besluit in, omdat het oorspronkelijke besluit niet naar het juiste adres was gestuurd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit. De Svb had inmiddels op 16 mei 2017 een nieuwe beslissing genomen, waarbij het bezwaar van appellante inhoudelijk was behandeld en ongegrond was verklaard. De rechtbank had het beroep tegen deze nieuwe beslissing ook niet-ontvankelijk verklaard. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen belang was voor appellante bij een inhoudelijke beoordeling van het ingetrokken besluit, en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.