Uitspraak
17.2094 ANW-PV
BESLISSING
4 ANW. De rechtbank heeft dan ook met juistheid vastgesteld dat appellante niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW, waardoor zij niet voor een
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1962, was tot februari 2005 gehuwd met [X.], die in 2013 is overleden. De aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) werd op 25 april 2016 afgewezen, omdat zij op de dag van het overlijden van [X.] niet met hem samenwoonde of met hem was gehuwd. Tevens was [X.] niet verplicht alimentatie aan appellante te betalen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ongegrond op 11 augustus 2016.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de door appellante overgelegde verklaringen van haar ex-partner en getuigen niet voldoen aan de vereisten van artikel 4 van de ANW. In hoger beroep heeft appellante een akte van getuigenis overgelegd, maar de Svb stelde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet met schriftelijke bewijzen heeft aangetoond dat [X.] verplicht was haar levensonderhoud te verschaffen. De getuigenverklaringen zijn niet als officiële documenten erkend en voldoen niet aan de voorwaarden van de ANW. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellante niet als nabestaande kan worden aangemerkt, waardoor zij geen recht heeft op een ANW-uitkering. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.