ECLI:NL:CRVB:2018:3729

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
17/2094 ANW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1962, was tot februari 2005 gehuwd met [X.], die in 2013 is overleden. De aanvraag van appellante voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) werd op 25 april 2016 afgewezen, omdat zij op de dag van het overlijden van [X.] niet met hem samenwoonde of met hem was gehuwd. Tevens was [X.] niet verplicht alimentatie aan appellante te betalen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ongegrond op 11 augustus 2016.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de door appellante overgelegde verklaringen van haar ex-partner en getuigen niet voldoen aan de vereisten van artikel 4 van de ANW. In hoger beroep heeft appellante een akte van getuigenis overgelegd, maar de Svb stelde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet met schriftelijke bewijzen heeft aangetoond dat [X.] verplicht was haar levensonderhoud te verschaffen. De getuigenverklaringen zijn niet als officiële documenten erkend en voldoen niet aan de voorwaarden van de ANW. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellante niet als nabestaande kan worden aangemerkt, waardoor zij geen recht heeft op een ANW-uitkering. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2094 ANW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2017, 16/6101 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 1 november 2018
Zitting heeft: mr. M.F.J.M. de Werd
Griffier: H. Achtot
Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.A.H. Koning

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Appellante, geboren in 1962, is tot [februari] 2005 gehuwd geweest met [X.] ([X.]), geboren in 1947. Het huwelijk is ontbonden door echtscheiding. [X.] is [in] 2013 overleden.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2016 is de aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) afgewezen, omdat zij op de dag van het overlijden van [X.] niet met hem samenwoonde of met hem was gehuwd. Ook was
[X.] voorafgaand aan zijn overlijden niet verplicht alimentatie aan appellante te betalen. Bij beslissing op bezwaar van 11 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 april 2016 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat de verklaring van appellante van 14 oktober 2015, waarin staat dat zij maandelijks vanaf de echtscheidingsdatum een bedrag van 5000 Marokkaanse dirham heeft ontvangen van haar ex-partner, evenals de verklaring van twaalf getuigen die hebben verklaard dat zij maandelijks een bedrag voor levensonderhoud van haar ex-partner ontvangt, geen documenten zijn als bedoeld in artikel 4 van de ANW.
3. In hoger beroep heeft appellante een “akte geschreven getuigenis” van 27 januari 2017 overgelegd, waarin is opgenomen dat zij voor twee notariële ambtenaren aangesteld bij het Hof van Beroep te Nador getuigd en verklaard heeft dat zij van haar ex-echtgenoot een maandelijks bedrag van 5000 Marokkaanse dirham heeft ontvangen om voor al haar zaken en levensbehoeften voor haar gezin te gebruiken, op basis van een mondelinge overeenkomst die zij hadden gesloten.
4. De Svb heeft gesteld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de ANW kan, voor zover hier van belang, appellante slechts als nabestaande worden aangemerkt indien [X.] onmiddellijk voorafgaand aan zijn overlijden verplicht was levensonderhoud aan appellante te verschaffen. Deze plicht dient bovendien uit één van de, met name genoemde officiële documenten te volgen. De Svb hanteert hierbij het beleid dat aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onder b, van de ANW wordt geacht te zijn voldaan, indien sprake is van een schriftelijke alimentatie-overeenkomst die ten tijde van de echtscheiding tot stand is gekomen in een met voldoende waarborgen omklede procedure. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante niet met schriftelijke bewijzen heeft onderbouwd dat [X.] verplicht was haar levensonderhoud te verschaffen. De getuigenverklaringen uit 2015 en 2017 zijn geen documenten als bedoeld in artikel 4 van de ANW en zijn bovendien meer dan tien jaar na de echtscheiding opgesteld. Zelfs indien wel sprake zou zijn van een mondelinge overeenkomst tot betaling van levensonderhoud, voldoet een dergelijke overeenkomst niet aan de vereisten van artikel
4 ANW. De rechtbank heeft dan ook met juistheid vastgesteld dat appellante niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW, waardoor zij niet voor een
ANW-uitkering in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H. Achtot (getekend) mr. M.F.J.M. de Werd
GdJ