ECLI:NL:CRVB:2018:3730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
17/5739 ANW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Algemene nabestaandenwet na intrekking van de uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken toen haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar bereikte. Appellante stelde dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en verzocht om herziening van de intrekking van de uitkering.

De Svb weigerde echter de uitkering toe te kennen, omdat appellante niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb op basis van de beschikbare informatie terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de ANW toe te kennen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5739 ANW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2017, 16/5506 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 1 november 2018
Zitting heeft: mr. M.F.J.M. de Werd
Griffier: H. Achtot
Ter zitting zijn verschenen: namens appellante mr. I.J. Penning, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.M.F. Vonk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Na het overlijden van haar echtgenoot heeft de Svb appellante bij besluit van 1 november 2013 een nabestaandenuitkering toegekend op de grond dat haar jongste kind tot haar huishouden behoorde, niet gehuwd was en jonger was dan 18 jaar.
1.2.
Omdat haar jongste kind op 27 oktober 2015 de leeftijd van 18 jaar bereikte, heeft de Svb bij besluit van 23 juli 2015 de nabestaandenuitkering met ingang van 1 november 2015 ingetrokken. In dat besluit is vermeld dat indien appellante 45% of meer arbeidsongeschikt is zij nog wel in aanmerking kan komen voor een nabestaandenuitkering.
1.3.
Appellante heeft op 27 oktober 2015 de Svb bericht dat zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt acht. Op verzoek van de Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vervolgens een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. Op grond van rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft het Uwv de Svb op 22 februari 2016 geadviseerd om appellante niet aan te merken als arbeidsongeschikt in de zin van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.4.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering toe te kennen, omdat zij niet voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Bij besluit van 26 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 februari 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2016 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 augustus 2016.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en ziet in de informatie van de behandelend sector geen grond voor het oordeel dat er meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Mede nu appellante tegen de arbeidsdeskundige beoordeling geen beroepsgronden naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 augustus 2016 de nader door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Dit betekent dat de Svb terecht heeft geweigerd appellante met ingang van 1 november 2015 een uitkering op grond van de ANW toe te kennen
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep met name aangevoerd dat haar beperkingen als gevolg van haar lichamelijke en psychische klachten – bij het licht van het oordeel van de behandelend sector – zijn onderschat.
3.2.
De Svb heeft – onder verwijzing naar het bestreden besluit – verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW.
Artikel 11 van de ANW luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.2.
Schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid
4.2.1.
Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in de kern een herhaling van wat in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden gemotiveerd besproken en het beroep van appellante bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank, zoals weergeven in de aangevallen uitspraak, en de daarop gebaseerde conclusie. Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de voorhanden zijnde gedingstukken het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Op grond van de informatie van de behandelend sector van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangevuld. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nadere informatie overgelegd die twijfel doet rijzen wat betreft de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante nader vastgestelde beperkingen. Met de rechtbank is de Raad daarom van oordeel dat met de aangepaste FML met alle bij appellante bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid in voldoende mate rekening is gehouden.
4.2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 29 augustus 2016 is de rechtbank terecht van oordeel dat de nader door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn en dat het bestreden besluit daarmee ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
5. Conclusie
5.1.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het bestreden besluit van een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige grondslag is voorzien en dat de Svb op basis van die grondslag terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de ANW toe te kennen. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.2.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) H. Achtot (getekend) mr. M.F.J.M. de Werd

KS