ECLI:NL:CRVB:2018:3730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Algemene nabestaandenwet na intrekking van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken toen haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar bereikte. Appellante stelde dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en verzocht om herziening van de intrekking van de uitkering.
De Svb weigerde echter de uitkering toe te kennen, omdat appellante niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Svb op basis van de beschikbare informatie terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de ANW toe te kennen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag is voorzien, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.