ECLI:NL:CRVB:2018:3794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
17-7277 WUBO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante had een verzoek ingediend om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), nadat haar eerdere aanvraag in 1999 was afgewezen. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante niet aantonen dat zij persoonlijk direct betrokken is geweest bij oorlogsgeweld. De afwijzing van de aanvraag in 1999 was gebaseerd op het feit dat niet was komen vast te staan dat appellante betrokken was bij ongeregeldheden zoals bedoeld in de Wubo. Appellante had in 2016 opnieuw een verzoek ingediend, maar dit werd ook afgewezen. De Raad concludeerde dat de verklaringen die in bezwaar zijn overgelegd, onvoldoende bewijs leveren voor de betrokkenheid van appellante bij beschietingen of extreem geweld. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de criteria voor de AOR niet van toepassing zijn op de Wubo, waardoor de afwijzing van het verzoek in stand bleef. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.7277 WUBO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 15 november 2018
Zitting heeft: C.H. Bangma
Griffier: C.A.E. Bon
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P. Lesquillier, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Verweerder heeft een aanvraag van appellante op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen bij besluit van 18 november 1999 op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellante betrokken is geweest bij ongeregeldheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub f, van de Wubo. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
In december 2016 heeft appellante opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wubo. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 28 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2017 op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo.
Anders dan wat appellante nu stelt, komt uit het sociaal rapport van haar eerste aanvraag in 1999 duidelijk naar voren dat tijdens het verblijf in het 10e Bataljon geen direct levensgevaar bestond en dat beschietingen in haar directe omgeving niet hebben plaatsgevonden. Er is onvoldoende aanleiding om die verklaring niet te volgen. Verder is die verklaring voor de Raad mede aanleiding geweest om in een Wubo-procedure van de broer van appellante de conclusie van verweerder te onderschrijven dat niet is gebleken dat hij in het 10e Bataljon betrokken is geweest bij oorlogsgeweld. Dit betreft de uitspraak van 8 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4648. In bezwaar zijn nog (aanvullende) verklaringen overgelegd, maar die verklaringen laten niet zien dat appellante persoonlijk direct betrokken is geweest bij beschietingen. Voor het aanvaarden van een dergelijke betrokkenheid is onder meer van belang of appellante zelf gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is geweest met verwondingen of het omkomen van naasten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
25 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:244). De verklaringen geven evenmin aanleiding te aanvaarden dat appellante geconfronteerd is geweest met extreem geweld, te weten het doodschieten van een pemoeda. Alleen de broer noemt die gebeurtenis, maar in het licht van de bekende gegevens en de hiervoor genoemde uitspraak van 25 januari 2018, kan die verklaring niet leiden tot het aanvaarden van de gebeurtenis.
Dat appellante in het kader van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) wel is aanvaard, kan hier niet tot een ander oordeel leiden, aangezien de AOR ruimere criteria kent voor het aanvaarden van oorlogsgebeurtenissen dan de Wubo.
Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C.A.E. Bon (getekend) C.H. Bangma
sg