ECLI:NL:CRVB:2018:3877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
16/3458 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

Op 5 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, was sinds 17 oktober 2010 arbeidsongeschikt door fysieke klachten. Hij ontving een loongerelateerde WGA-uitkering van 14 september 2012 tot 14 juni 2014, waarna een loonaanvullende WGA-uitkering werd toegekend. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 1 oktober 2014, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door zowel de rechtbank als het Uwv waren onderschat. Hij stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was en vroeg om vernietiging van de eerdere uitspraak. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat de informatie van de behandelende sector adequaat was meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd er geen grond gevonden voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 december 2018.

Uitspraak

16.3458 WIA

Datum uitspraak: 5 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 april 2016, 15/151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Derde-belanghebbende [BV] (ex-werkgever) heeft afgezien van de geboden mogelijkheid tot deelname aan het geding als partij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur bij ex-werkgever. Op
17 oktober 2010 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens fysieke klachten. Hem is een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 14 september 2012 tot 14 juni 2014, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van
18 maart 2014 is met ingang van 14 juni 2014 een loonaanvullende WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld.
1.2.
Ex-werkgever heeft het Uwv verzocht om een herbeoordeling uit te voeren naar de uitkeringsrechten van appellant. Bij besluit van 31 juli 2014 heeft het Uwv, op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 1 oktober 2014 wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Bij beslissing op bezwaar van 4 december 2014 (bestreden besluit) is het door appellant tegen het besluit van 31 juli 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij de behandelende sector heeft opgevraagd en bij zijn beoordeling heeft betrokken. Er is voorts geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De in beroep gegeven motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inhoudende dat de informatie van de behandelend neuroloog van 29 april 2015 deels een bevestiging vormt van het door hem ingenomen standpunt en dat de nieuwe bevindingen van de neuroloog corresponderen met de al vastgestelde beperkingen, wordt door de rechtbank gevolgd. Ten slotte is volgens de rechtbank niet gesteld noch gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies niet correspondeert met de vastgestelde functionele mogelijkheden van appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zowel de rechtbank als het Uwv zonder enige onderbouwing zijn standpunt dat zijn beperkingen, gelet op de ingebrachte informatie van de behandelende sector, zijn onderschat, terzijde heeft geschoven. Hij is van mening dat hij onveranderd volledig arbeidsongeschikt is. Daarom verzoekt hij om vernietiging van de
aangevallen uitspraak en alsnog gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van
31 juli 2014.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen, waarbij de informatie van de behandelende sector (huisarts, neuroloog en revalidatiearts) kenbaar door de verzekeringsartsen bij de beoordeling is betrokken. Ook de in beroep ingediende informatie van de neuroloog van 29 april 2015 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld, maar heeft hem geen aanleiding gegeven tot bijstelling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2014. Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij rapport van 26 november 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de informatie van de behandelende sector. Bij nader rapport van
29 juni 2015 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de brief van de neuroloog van 29 april 2015 geen substraat biedt voor het aannemen van meer beperkingen dan reeds vastgesteld bij de FML. Nu appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt, worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven.
4.3.
Ook de overweging van de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat appellant met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen, wordt onderschreven.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
4.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen grond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
5 december 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M.A.E. Lageweg
GdJ