ECLI:NL:CRVB:2018:4019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van persoonsgebonden budgetten voor de jaren 2013 en 2014 door het zorgkantoor
In deze zaak gaat het om de terugvordering van persoonsgebonden budgetten (pgb) door Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. van appellant voor de jaren 2013 en 2014. Het zorgkantoor had het pgb voor 2013 lager vastgesteld dan het bij de verlening bepaalde bedrag en vorderde een bedrag van € 8.693,23 terug. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar, waarbij de kosten die appellant had verantwoording niet als AWBZ-zorg werden erkend. Voor het jaar 2014 gold een vergelijkbare situatie, waarbij een bedrag van € 21.339,21 werd teruggevorderd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond, en het oordeel van de rechtbank werd door de Centrale Raad van Beroep volledig onderschreven.
De Raad oordeelde dat appellant geen nadere stukken had aangeleverd ter verantwoording van de kosten en dat hij in de bezwaarprocedure niet had aangetoond dat de gemaakte kosten daadwerkelijk AWBZ-zorg betroffen. De Raad benadrukte dat het zorgkantoor niet verplicht was om kosten te accepteren die niet in overeenstemming waren met de toepasselijke regels, ook al zou appellant in het verleden andere ervaringen hebben gehad. De Raad concludeerde dat de terugvordering gerechtvaardigd was, aangezien appellant niet had aangetoond dat de kosten correct waren verantwoord.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd genomen op 12 december 2018, waarbij de griffier M.A.A. Traousis en de voorzitter J.P.A. Boersma de uitspraak ondertekenden.