ECLI:NL:CRVB:2018:4143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17-5360 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht in verband met hennepkwekerij en de gevolgen voor terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De appellante had op 25 mei 2016 gemeld dat zij samenwoonde met [X]. Echter, zij en [X] hebben niet alle gevraagde gegevens overgelegd, waaronder een verklaring over de financiële situatie van [X] na de beëindiging van zijn bijstand in een andere gemeente, die verband hield met het aantreffen van een hennepkwekerij in zijn woning in maart 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Ede heeft daarop op 18 augustus 2016 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij niet begreep welke gegevens van haar verlangd werden en dat zij niet om nadere uitleg had gevraagd. Ook werd in de tweede aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden moeten leiden tot een eerdere ingangsdatum van de bijstand. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het college appellante voldoende gelegenheid had gegeven om de gevraagde stukken te overleggen en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De hoger beroepen werden dan ook afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.5360 PW-PV, 17/5361 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 28 juni 2017, 17/543 (aangevallen uitspraak 1) en 17/544 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Ede (college)
Datum uitspraak: 11 december 2018
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: M. A .E. Lageweg
Voor appellante is mr. S.G. Blasweiler, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A . Klok.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellante heeft op 25 mei 2016 gemeld dat zij vanaf die datum samenwoont met [naam] ( [X] ). Appellante en [X] hebben niet alle gevraagde gegevens, onder meer een verklaring over hoe [X] in zijn levensonderhoud heeft voorzien na de beëindiging van zijn bijstand in een andere gemeente in verband met het aantreffen van een hennepkwekerij in zijn woning in maart 2015, overgelegd. Het college heeft vervolgens bij besluit van
18 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2017
(bestreden besluit 1), de bijstand van appellante met ingang van 25 mei 2016 ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Naar aanleiding van een nieuwe aanvraag heeft het college aan appellante en [X] met ingang van 2 september 2016 (datum melding) bijstand naar de norm voor gehuwden toegekend. Het college heeft het bezwaar tegen de ingangsdatum bij besluit van 16 januari 2017
(bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gevraagde gegevens van belang waren om het recht op bijstand vast te stellen. Het lag op de weg van appellante als zij niet begreep welke gegevens van haar verlangd werden, hierover om nadere uitleg te vragen, dan wel hulp van derden te zoeken.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat het recht op bijstand eerder dan 2 september 2016 zou moeten ingaan.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraken onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt hier nog aan toe dat de omstandigheid dat appellante drie maanden bijstand heeft moeten missen en nu financiële problemen heeft, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet betekent dat de bestreden besluiten in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn genomen. Het college heeft appellante voldoende in de gelegenheid gesteld de gevraagde stukken te overleggen en daarbij ook het sociaal team en een tolk ingeschakeld. Er is dan ook geen strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het college heeft verder terecht geconcludeerd dat vanwege de onduidelijke financiële situatie van [X] het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden niet kan worden vastgesteld. Anders dan appellante betoogt, brengt het doelmatigheidsbeginsel niet met zich mee dat bijstand moet worden verstrekt indien geen recht op bijstand bestaat.
Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.A.E. Lageweg (getekend) G.M.G. Hink
md