ECLI:NL:CRVB:2018:4143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht in verband met hennepkwekerij en de gevolgen voor terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland. De appellante had op 25 mei 2016 gemeld dat zij samenwoonde met [X]. Echter, zij en [X] hebben niet alle gevraagde gegevens overgelegd, waaronder een verklaring over de financiële situatie van [X] na de beëindiging van zijn bijstand in een andere gemeente, die verband hield met het aantreffen van een hennepkwekerij in zijn woning in maart 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Ede heeft daarop op 18 augustus 2016 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.
De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij niet begreep welke gegevens van haar verlangd werden en dat zij niet om nadere uitleg had gevraagd. Ook werd in de tweede aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden moeten leiden tot een eerdere ingangsdatum van de bijstand. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het college appellante voldoende gelegenheid had gegeven om de gevraagde stukken te overleggen en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De hoger beroepen werden dan ook afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.