ECLI:NL:CRVB:2018:4157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
17-1602 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met kostendelersnorm en commerciële huurprijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 27 januari 2014 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 17 februari 2016 besloten om de bijstand over de periode van 13 oktober 2015 tot en met 31 januari 2016 te herzien en een bedrag van € 635,99 terug te vorderen. Dit besluit was gebaseerd op de wijziging van de woonsituatie van de appellant, die sinds 13 oktober 2015 een kostendelende mede-bewoner had.

Uitspraak

17.1602 PW

Datum uitspraak: 18 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 februari 2017, 16/5102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Roos hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018, gevoegd met zaak 17/1777 PW. Voor appellant is mr. S.C. van Paridon verschenen, kantoorgenoot van mr. Roos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser. In zaak 17/1777 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 27 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Hij staat met ingang van 3 april 2014 in de basisregistratie personen ingeschreven op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Met ingang van 13 oktober 2015 staat op dit adres tevens [naam A] ([A]), geboren op
[in] 1987 ingeschreven.
1.2.
Bij besluit van 17 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand over de periode van 13 oktober 2015 tot en met 31 januari 2016 herzien en de over die periode teveel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 635,99 van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de woonsituatie van appellant sinds 13 oktober 2015 is veranderd doordat, voor zover van belang, een persoon van 21 jaar of ouder bij hem is komen wonen als gevolg waarvan de kostendeler norm op hem van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“Vast staat dat eiser in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 31 januari 2016 niet de commerciële huurprijs ontving voor de kamer die hij verhuurde aan [A] zodat de uitzondering zoals bedoeld in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met het vijfde lid van dat artikel van de Pw, zich hier niet voordoet. Dat eiser de huurprijs met terugwerkende kracht heeft verhoogd ten tijde van de bezwaarfase, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat die wijziging van de huurovereenkomst onverlet laat dat over de periode waarover de bijstandsuitkering is herzien de commerciële huurprijs niet is betaald. De kostendelersnorm is door verweerder dan ook terecht toegepast.”
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Hij heeft daartoe gesteld dat hij in bezwaar de huurovereenkomst met terugwerkende kracht heeft aangepast en dat zijn huurder op grond van die aanpassing vanaf het moment van aangaan van de huurovereenkomst op 13 oktober 2015 een commerciële huurprijs aan hem betaalt. Volgens appellant is daarmee in bezwaar het gebrek hersteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A. Stehouwer en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2018.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.E. Bon
GdJ