ECLI:NL:CRVB:2018:4195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18/3483 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een gewezen militair die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS), had een aanvraag ingediend voor vergoeding van verhuiskosten na een verhuizing. De aanvraag was eerder door de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie, afgewezen op de grond dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk was. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen bewijs was dat de toename van de PTSS-klachten van de appellant was veroorzaakt door storende liftgeluiden in zijn nieuwe woning. De behandelend psycholoog had aangegeven dat de klachten eerder het gevolg waren van een lopende rechtszaak. Bovendien was de huidige woning van de appellant adequaat bevonden door een arbeidsdeskundige, die geen problemen met liftgeluiden had vastgesteld.

De Raad heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag om vergoeding van de verhuiskosten terecht had afgewezen, omdat de medische noodzaak ontbrak. De Raad heeft ook opgemerkt dat de kwestie van eerdere verhuizingen niet aan de orde was in het bestreden besluit en dat de appellant geen recht had op een proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om de zaak verder te behandelen.

Uitspraak

18.3483 MPW

Datum uitspraak: 13 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 mei 2018, 17/5555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie (minister), is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.H. Souren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is gewezen militair en lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) waarvoor dienstverband is aanvaard. Bij besluit van 13 juli 2016 is aan appellant een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten toegekend voor zijn verhuizing van [plaatsnaam 1] naar [woonplaats].
1.2.
Appellant heeft bij aanvraag, ontvangen op 20 oktober 2016, verzocht om een tegemoetkoming in de verhuiskosten van [woonplaats] naar [plaatsnaam 2]. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris bij besluit van 11 november 2016 afgewezen op de grond dat de verhuizing niet medisch noodzakelijk is voor de dienstverbandaandoening. De afwijzing is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 4 juli 2017 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van medische informatie niet aannemelijk is geworden dat storende liftgeluiden zodanig hebben bijgedragen aan de toename van de PTSS dat hierdoor een medische noodzaak voor de verhuizing bestond. De staatssecretaris mocht daarom de aanvraag om vergoeding van de verhuiskosten afwijzen. De rechtbank heeft verder overwogen dat hij niet bevoegd is te oordelen over de door appellant gevraagde tegemoetkoming in de kosten van eerdere verhuizingen, omdat het bestreden besluit daarop niet ziet.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen naar voren hebben gebracht tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het gaat hier om een voorziening in de vorm van een financiële vergoeding van de kosten van een verhuizing als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a, van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (Regeling). Ingevolge artikel 3, aanhef en
onder a, van de Regeling wordt een voorziening slechts verleend indien de verstrekking daarvan in verband met de aanwezige invaliditeit om medische dan wel sociaal-medische redenen aangewezen is.
3.2.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris de aanvraag om vergoeding van de verhuiskosten kon afwijzen. Appellant is op 17 februari 2016 verhuisd naar zijn huidige woning in [woonplaats]. Uit de beschikbare medische informatie volgt niet dat de toename van zijn PTSS-klachten, waarvoor hij vrijwel geheel 2016 is behandeld, is veroorzaakt door storende liftgeluiden. De behandelend psycholoog van appellant stelt juist dat de toename van PTSS-klachten is veroorzaakt door een lopende rechtszaak. Verder is de huidige woning van appellant door een arbeidsdeskundige bezocht en bij het arbeidskundig rapport van 27 juni 2016 adequaat bevonden. Uit het rapport blijkt niet dat appellant op dat moment last had van storende liftgeluiden. De eerst ter zitting geponeerde en niet onderbouwde stelling dat de lift lawaai maakt vanaf november 2017, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.3.
Met de rechtbank stelt de Raad vast dat het bestreden besluit niet ziet op de tegemoetkoming in de verhuiskosten van door appellant in het hoger beroepschrift genoemde eerdere verhuizingen, zodat dit onderwerp buiten de omvang van het geding valt.
3.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad, omdat sprake is van meerdere omissies van Defensie/het ABP waardoor hij schade heeft geleden. In dit verband heeft appellant bijvoorbeeld een schadepost van € 38.000,- gesteld in verband met de gedwongen verkoop van zijn woning in 2009. Namens de staatssecretaris is ter zitting meegedeeld dat ten aanzien van het gestelde onrechtmatige overheidshandelen nog aparte besluitvorming zal volgen, zodat de Raad deze grond buiten bespreking laat.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2018.
(getekend) H. Benek
(getekend) J.M.M. van Dalen
rh