ECLI:NL:CRVB:2018:4243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
17/4304 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand in verband met niet gemelde bankstortingen en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2017. De appellant, die bijstand ontving, had niet gemelde bijschrijvingen op zijn bankrekening, wat leidde tot een herziening van zijn bijstand over de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de teveel betaalde bijstand, ter hoogte van € 2928,50, teruggevorderd. De Raad oordeelt dat het college terecht deze herziening heeft doorgevoerd en de stortingen als inkomen heeft aangemerkt.

De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Echter, de Raad stelt vast dat de gronden die de appellant aanvoert in wezen een herhaling zijn van zijn eerdere argumenten in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd behandeld en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank volledig. De Raad benadrukt dat dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW, alleen kunnen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene. De appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en de uitspraak is openbaar uitgesproken, met de griffier en de voorzitter die het proces-verbaal ondertekenen.

Uitspraak

17.4304 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2017, 16/6758 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 18 december 2018
Zitting heeft: M. Hillen
Griffier: F. Demiroğlu
Voor appellant is mr. H. Selçuk, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Tang.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het college heeft terecht de bijstand van appellant over de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2015 herzien en de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 2928,50 teruggevorderd in verband met stortingen op zijn bankrekening. Die stortingen heeft het college terecht als inkomen aangemerkt en in mindering gebracht op de bijstand.
2. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn, behoudens het beroep op dringende redenen om van terugvordering af te zien, in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en maakt dit oordeel en de overwegingen tot de zijne.
3. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW om van terugvordering af te zien, kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In wat appellant heeft aangevoerd liggen geen dringende redenen besloten als hiervoor bedoeld. Bovendien moet de tenuitvoerlegging van een besluit tot terugvordering zodanig geschieden dat appellant blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. Het hoger slaagt beroep niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
F. Demiroğlu M. Hillen
md