ECLI:NL:CRVB:2018:4243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand in verband met niet gemelde bankstortingen en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2017. De appellant, die bijstand ontving, had niet gemelde bijschrijvingen op zijn bankrekening, wat leidde tot een herziening van zijn bijstand over de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 september 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de teveel betaalde bijstand, ter hoogte van € 2928,50, teruggevorderd. De Raad oordeelt dat het college terecht deze herziening heeft doorgevoerd en de stortingen als inkomen heeft aangemerkt.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Echter, de Raad stelt vast dat de gronden die de appellant aanvoert in wezen een herhaling zijn van zijn eerdere argumenten in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd behandeld en de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank volledig. De Raad benadrukt dat dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW, alleen kunnen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor de betrokkene. De appellant heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een uitzondering rechtvaardigen.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en de uitspraak is openbaar uitgesproken, met de griffier en de voorzitter die het proces-verbaal ondertekenen.