In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland met betrekking tot de toekenning van een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 december 2018 uitspraak gedaan. De werknemer had eerder geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% lag. Na bezwaar van de werknemer heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat de werknemer met ingang van 2 januari 2015 recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever tegen dit besluit gegrond verklaard, omdat de medische grondslag van het besluit onvoldoende was gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de medische beoordeling niet voldoende was onderbouwd. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank op basis van de beschikbare informatie tot een goed gemotiveerd oordeel kon komen zonder een deskundige in te schakelen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze aan appellant opdroeg om opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen, maar bevestigt de uitspraak voor het overige. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.002,-.