ECLI:NL:CRVB:2018:44
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als beveiliger werkte, meldde zich ziek na een epileptische aanval en een schedelbasisfractuur. Na een medisch onderzoek concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd en dat zijn cognitieve beperkingen niet goed zijn beoordeeld. Appellant heeft een neuropsychologisch rapport overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv en de werkgeefster hebben de conclusies van de rechtbank verdedigd en gesteld dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist zijn. De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen.