ECLI:NL:CRVB:2018:5

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
16/6154 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tijdelijke vrijlating van de sollicitatieplicht en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Enschede ongegrond werd verklaard. Appellant ontvangt sinds 21 december 2010 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en is tot 15 april 2017 vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Hij stelt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, maar het college heeft op basis van een medisch advies geconcludeerd dat dit niet het geval is. De adviserend arts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. De rechtbank heeft in haar uitspraak het standpunt van het college bevestigd, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch advies voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en dat er geen bewijs is dat appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16/6154 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 augustus 2016, 16/1069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 2 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J.H. Habers, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Habers. Tevens is als tolk verschenen L. Pomper. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.M. Spoolder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 21 december 2010 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het college appellant met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de PW tot 15 april 2017 vrijgesteld van de sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft aangevoerd dat hij door zijn gezondheidstoestand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het college heeft vervolgens door F. Knol, arts en medisch adviseur bij SCIO Consult (adviserend arts) een onderzoek laten instellen naar de mogelijkheden van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid.
1.4.
De adviserend arts heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een medisch advies van 25 januari 2016 (medisch advies). Hij concludeert op grond van het ter beschikking staande medische feitencomplex dat bij appellant sprake is van beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Gelet op de aard en omvang van de problematiek en de daarmee samenhangende klachten en de behandeling die appellant ondergaat is appellant momenteel niet met arbeid belastbaar. Er zijn nu geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verbetering van de belastbaarheid kan optreden. De adviserend arts stelt herbeoordeling na één jaar voor.
1.5.
Bij besluit van 11 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 mei 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan het in 1.4 genoemde medisch advies van 25 januari 2016 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de PW, zodat de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid op die grond niet op hem van toepassing zijn. De rechtbank heeft in onvoldoende mate rekening gehouden met de reeds lange duur van de arbeidsongeschiktheid, het tot heden ontbreken van verbetering in de medische toestand van appellant sinds de eerste beoordeling in 2006 en het ontbreken van een reëel uitzicht op verbetering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat de belanghebbende verplicht is naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4.1.2.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c.
4.1.3.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
4.2.
Het gaat in dit geding om de vraag of het college zich op grond van het in 1.4 genoemde medisch advies terecht op het standpunt stelt dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
4.3.
Het medisch advies voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Van betekenis is in dit verband dat het medisch advies is gebaseerd op eigen onderzoek van de adviserend arts, dat de adviserend arts rekening heeft gehouden met de klachten van appellant en alle beschikbare informatie van de behandelende sector, waaronder informatie van Mediant en de huisarts, bij zijn beoordeling heeft betrokken.
4.4.
Niet is gebleken dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat hij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In dit verband is van belang dat alle informatie van de behandelend sector beschikbaar is en ook door de adviserend arts bij zijn medisch advies is betrokken. Appellant heeft in het hoger beroepschrift voorts vermeld dat geen enkele arts daadwerkelijk zegt dat de toestand van appellant niet beter zal worden.
4.5.
Uit het medisch advies blijkt het volgende. Uit het gesprek met appellant komt naar voren dat bij appellant sprake is van meervoudige medische problematiek. Uit de informatie van Mediant komt naar voren dat er bij appellant sprake is van een welomschreven aandoening die momenteel aanleiding geeft tot een welomschreven diagnose. Het klachtenpatroon wordt als ernstig omschreven en getypeerd. Er is behandeling gaande en verbetering van de situatie kan volgens Mediant optreden.
4.6.
Gelet op deze bevindingen heeft het college terecht geconcludeerd dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, zodat uit artikel 9, vijfde lid, van de PW niet volgt dat de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid niet op appellant van toepassing zijn. Appellant kon daarom slechts tijdelijk worden vrijgesteld van de sollicitatieplicht op grond van het tweede lid van dit artikel.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 januari 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD