ECLI:NL:CRVB:2018:569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
17/4145 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW-partnertoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat haar AOW-pensioen per 1 februari 2016 is verlaagd omdat zij is gaan samenwonen. De Svb heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij pas in augustus 2016 op de hoogte is gesteld van de wijziging in de informatievoorziening door de Svb, die andere pensioengerechtigden beter zou hebben geïnformeerd over de partnertoeslag.

De Raad heeft overwogen dat de bezwaartermijn op 26 januari 2016 is aangevangen en op 7 maart 2016 is geëindigd. Appellante heeft pas op 25 augustus 2016 bezwaar gemaakt, wat betekent dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De Raad heeft geen omstandigheden aangetroffen die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maken. De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4145 AOW

Datum uitspraak: 15 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 april 2017, 16/6962 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.E. van der Eijk-Klinkhamer hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Appellante is verschenen bij mr. Van der Eijk-Klinkhamer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluiten van 25 januari 2016 heeft de Svb het op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellante toegekende ouderdomspensioen per 1 februari 2016 verlaagd omdat appellante - opnieuw - is gaan samenwonen. Daarbij is geweigerd om aan appellante vanaf februari 2016 een partnertoeslag toe te kennen. Laatstgenoemde beslissing is gebaseerd op de aan artikel 8, tweede lid, aanhef en sub b, van de AOW ontleende grond dat appellante van april 2015 tot begin 2016 geen gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
1.2.
Bij bezwaarschrift van 25 augustus 2016 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde besluiten van 25 januari 2016. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van
27 september 2016 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is de situatie van appellante uiteengezet en is aangevoerd dat - kort weergegeven - haar pas in augustus 2016 ter ore is gekomen dat andere pensioengerechtigden dan zijzelf door de Svb beter zijn geïnformeerd over de wijziging per 1 januari 2015 van de in artikel 8 van de AOW opgenomen regeling inzake de partnertoeslag.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In dit geval is de bezwaartermijn op 26 januari 2016 aangevangen en op 7 maart 2016 geëindigd.
4.3.
Appellante heeft pas bij brief van 25 augustus 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 januari 2016, zodat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit.
4.4.
Appellante heeft geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Appellante is niet buiten staat geweest om tijdig bezwaar te maken tegen de onder 1.1 vermelde besluiten van 25 januari 2016 maar heeft daar om haar moverende redenen destijds van afgezien. Dit betekent dat de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 januari 2016 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2018.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) L. Boersma

HD