ECLI:NL:CRVB:2018:610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
2 maart 2018
Zaaknummer
17/3507 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hem en zijn ex-partner elk de helft van de kinderbijslag toekende. De appellant stelde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van zijn beroepschrift niet verschoonbaar was, omdat hij niet tijdig de benodigde stukken had ontvangen van de Svb en hij door een griffier verkeerd was geïnformeerd. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar was. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om feiten aan te tonen die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De Raad concludeerde dat de appellant zijn beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard door de rechtbank, omdat hij niet tijdig had ingediend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3507 AKW

Datum uitspraak: 15 februari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 maart 2017, 16/1992 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door L.W.M. van der Wielen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Herder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 16 juni 2015 heeft de Svb beslist dat appellant en zijn ex-partner elk de helft krijgen van de over het tweede kwartaal van 2015 op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van hun dochter [A.] toegekende kinderbijslag.
1.2.
Tegen het besluit van 16 juni 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij beslissing van 9 februari 2016 (bestreden besluit) ontvankelijk geacht en beargumenteerd ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 28 maart 2016 heeft appellant tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van – kort gezegd – een niet verschoonbaar geachte termijnoverschrijding.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank de overschrijding van de beroepstermijn ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Ter onderbouwing van deze stellingname heeft appellant in hoofdzaak aangevoerd dat de Svb in gebreke is gebleven om hem binnen een afgesproken termijn de stukken toe te sturen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, dat hij in de beroepstermijn de situatie telefonisch uiteen heeft gezet aan een griffier van de rechtbank en dat deze hem op het verkeerde been heeft gezet en dat hij lijdt aan het syndroom van Asperger waardoor hij niet in staat is om een goed onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat appellant zijn beroep tegen het bestreden besluit heeft ingediend na afloop van de wettelijk beroepstermijn van zes weken. In geschil is wel of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de onder 4.1 vermelde overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is te achten. Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een beroepschrift het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, rust op hem de last feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Hierin is appellant in dit geding niet geslaagd. De door appellant ervaren nalatigheid aan de zijde van Svb heeft in objectieve zin niet aan een tijdige indiening van een beroepschrift in de weg gestaan. Indien appellant meende dat hij niet goed kon bepalen of en waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit zolang hij niet beschikte over de stukken die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, had appellant dat in een tijdig ingediend pro forma beroepschrift kunnen vermelden. Niet is aannemelijk geworden dat appellant door een griffier van de rechtbank is toegezegd dat een overschrijding van de beroepstermijn in zijn situatie zonder meer verschoonbaar zou worden geacht. De door appellant benaderde artsen hebben niet bevestigd dat appellant door het syndroom van Asperger, waaraan hij lijdt, buiten staat is geweest om tijdig beroep in te stellen. Bovendien lag het op de weg van appellant om hulp te vragen aan zijn vaste pgb-begeleidster indien hij ten gevolge van zijn aandoening niet in staat was om zelfstandig zorg te dragen voor de tijdige indiening van een beroepschrift.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het beroepschrift van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Aan een bespreking van wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot het bestreden besluit komt de Raad dus niet toe.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2018.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) L. Boersma

HD