ECLI:NL:CRVB:2018:690
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergoeding van kosten in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante, een B.V., hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de terugbetaling van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellante een bedrag van € 22.208,01 aan het Uwv moest terugbetalen, wat leidde tot een bezwaarprocedure. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante verzocht om vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure en de proceskosten in beroep en hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet tijdig om vergoeding van de kosten had gevraagd, waardoor deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2014 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 20 juni 2016 ongegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met M.D.F. de Moor als griffier, op 8 maart 2018.