Uitspraak
16.4224 BBZ
OVERWEGINGEN
€ 7.867,15
€ 0,-
€ 7.867,15
Centrale Raad van Beroep
Op 13 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de terugvordering van een inkomensaanvulling op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellanten, een directeur-grootaandeelhouder en zijn partner, hadden bijstand aangevraagd voor levensonderhoud in 2013. Het college van burgemeester en wethouders verleende hen een renteloze lening, maar vorderde later een deel van deze lening terug omdat het netto inkomen van appellanten over 2013 hoger was dan de jaarnorm. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen deze terugvordering ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerden appellanten aan dat het college ten onrechte ook hun inkomen had betrokken bij de vaststelling van het recht op bijstand. De Raad overwoog dat zowel het vermogen als het inkomen van belang zijn bij de beoordeling van het recht op bijstand. De Raad bevestigde dat het college de terugvordering terecht had gedaan, omdat het inkomen van appellanten de jaarnorm overschreed. De Raad oordeelde dat de beroepsgronden van appellanten niet slaagden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van zowel inkomen als vermogen bij de beoordeling van bijstandsaanvragen en de voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan worden omgezet in een gift. De Raad concludeerde dat de beslissing van het college om de inkomensaanvulling terug te vorderen rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.