ECLI:NL:CRVB:2019:1128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
1 april 2019
Zaaknummer
17/6354 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling van bijstandsaanvraag wegens niet tijdig overleggen van gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het college de aanvraag van betrokkene voor bijstand op grond van de Participatiewet ten onrechte buiten behandeling had gesteld. Betrokkene had zich op 7 september 2016 gemeld voor bijstand en had gezondheidsproblemen aangegeven, waaronder een hypofysetumor. Het college had verzocht om financiële gegevens, maar betrokkene had deze niet tijdig kunnen aanleveren vanwege zijn gezondheidssituatie. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In bezwaar voerde betrokkene aan dat hij had verzocht om per e-mail of sms te worden geïnformeerd over zijn aanvraag, maar het college had hier niet op gereageerd. De rechtbank oordeelde dat het college niet zorgvuldig had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder rekening te houden met de gezondheidsproblemen van betrokkene. Het college ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling gebruik had kunnen maken, gezien de omstandigheden van de zaak.

De Raad concludeerde dat betrokkene niet kon worden verweten dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd, en dat het college alsnog inhoudelijk op de aanvraag moest beslissen. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met J.M.M. van Dalen als griffier, op 12 maart 2019.

Uitspraak

17 6354 PW

Datum uitspraak: 12 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 augustus 2017, 17/1163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A. de Vreij. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene heeft zich op 7 september 2016 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet. Bij de melding heeft hij meegedeeld dat hij een hypofysetumor heeft. Betrokkene heeft de aanvraag op 29 september 2016 ingediend. Bij het aanvraagformulier heeft betrokkene een brief gevoegd met het verzoek om eventuele afspraken te mailen of te sms-en omdat hij door gezondheidsredenen niet altijd in staat is zijn brievenbus te controleren. Bij brief van 11 oktober 2016 heeft het college betrokkene verzocht uiterlijk voor 18 oktober 2016 financiële gegevens over te leggen. Deze brief is door twee medewerkers van het college op 14 oktober 2016 in de brievenbus van betrokkene gedeponeerd. Het college heeft hierbij meegedeeld dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat betrokkene niet binnen de hersteltermijn de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.3.
In bezwaar heeft betrokkene aangevoerd dat hij twee keer bij de balie van de sociale dienst in [woonplaats] heeft aangegeven dat hij al bij de aanvraag per brief heeft verzocht om per e-mail, sms of telefoon met hem te communiceren vanwege zijn gezondheidssituatie en dat baliemedewerkers beide keren hebben meegedeeld dat dit geen probleem zou zijn en dat hiermee rekening zou worden gehouden. Ook heeft betrokkene in bezwaar aangegeven dat hij vanaf 1 oktober 2016 tot en met 7 november 2016 bij vrienden heeft verbleven vanwege zijn gezondheidstoestand.
1.4.
Bij besluit van 12 december 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2016 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afgezien van het horen van betrokkene op de grond dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat betrokkene de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd en dat deze gegevens nodig zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Daarbij heeft het college aangegeven begrip te hebben voor het feit dat betrokkene kampt met gezondheidsproblemen en hierdoor tijdelijk elders verbleef, maar dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat post tijdig door hem wordt gelezen. Het college heeft in het verzoek van betrokkene om de correspondentie per e-mail, sms of telefoon te laten verlopen geen aanleiding gezien voor een ander standpunt omdat uit het dossier niet volgt dat dit verzoek schriftelijk of anderszins is bevestigd door het college.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 19 oktober 2016 herroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag van betrokkene ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene op de zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij bij het indienen van de aanvraag zijn gezondheidssituatie heeft besproken met een baliemedewerkster en dat zij op de vraag of hij per e-mail of sms op de hoogte kon worden gehouden heeft meegedeeld dat met dit verzoek rekening wordt gehouden. Door niet op de zitting te verschijnen, heeft het college deze toelichting onweersproken gelaten. De rechtbank acht de door betrokkene geschetste gang van zaken aannemelijk. Uitgaande van zijn verzoek bij het aanvraagformulier en de mededeling door de baliemedewerkster bestond er voor betrokkene geen aanleiding om tijdens zijn door zijn gezondheidsproblemen ingegeven verblijf elders een derde voor de afwikkeling van zijn post in te schakelen. Dat het verzoek van betrokkene door het college niet schriftelijk of anderszins is bevestigd, maakt dat oordeel niet anders. Het lag immers op de weg van het college om op het uitdrukkelijke verzoek van betrokkene te reageren, zeker nu het college op de hoogte was van zijn medische klachten. Het college heeft echter niet door middel van
e-mail of sms aan betrokkene laten weten dat niet op deze wijze over zijn aanvraag zou worden gecorrespondeerd, waardoor betrokkene er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat het college door middel van die communicatiemiddelen zou corresponderen. Onder deze omstandigheden kan betrokkene niet worden verweten dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het college heeft aangevoerd dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld omdat de door betrokkene gestelde toezegging over de wijze waarop met hem wordt gecommuniceerd geen bevestiging vindt in de gedingstukken. Verder heeft het college aangevoerd dat het aan hem is te bepalen op welke wijze er wordt gecorrespondeerd. Het college was niet gehouden om betrokkene per sms of e-mail te informeren over de aan hem gerichte correspondentie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.2.
Vaststaat dat de door het college gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat betrokkene niet binnen de geboden hersteltermijn de door het college opgevraagde stukken heeft overgelegd. Het college was dus in beginsel bevoegd om de aanvraag van betrokkene met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. In geschil is of het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daarvoor is het volgende van belang.
4.3.1.
Het college is sinds de melding van betrokkene voor het indienen van een bijstandsaanvraag bekend met diens gezondheidssituatie. Het college heeft in reactie op het onder 1.1 weergegeven verzoek van betrokkene niet aan betrokkene meegedeeld dat aan dat verzoek geen gehoor wordt gegeven. Zoals het college ter zitting van de Raad ook heeft aangegeven, was het in het geheel niet reageren op het uitdrukkelijke verzoek van betrokkene niet zorgvuldig. Dat het college niet gehouden is om per sms of e-mail te communiceren, vergelijk de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1805, doet hieraan niet af. Desondanks heeft het college de brief van 11 oktober 2016 op 14 oktober 2016 in de brievenbus van betrokkene gedeponeerd. Vervolgens heeft het college afgezien van het horen van betrokkene in bezwaar en bij het bestreden besluit niet inhoudelijk gereageerd op het betoog van betrokkene in bezwaar, zoals hiervoor onder 1.3 weergegeven. Het college is voorts niet verschenen op de zitting van de rechtbank. Op de zitting van de rechtbank heeft betrokkene zijn betoog onweersproken herhaald.
4.3.2.
Het college heeft het onder 1.3 weergegeven betoog van betrokkene pas thans in hoger beroep weersproken. Deze betwisting is evenwel in het geheel niet onderbouwd. Zo heeft het college nagelaten om navraag te doen bij de baliemedewerksters dan wel de betreffende afdeling over de door betrokkene gestelde gedane mededelingen. Eventuele bewijsnood door tijdsverloop dient gelet op de onder 4.3.1 weergegeven omstandigheden voor rekening en risico van het college te komen. De enkele stelling van het college ter zitting dat het bij de sociale dienst de vaste praktijk is dat bij een bijstandsaanvraag uitsluitend schriftelijk wordt gecommuniceerd vanwege de controle op de domicilie, is, wegens gebrek aan onderbouwing en de algemeenheid ervan onvoldoende ter weerlegging van de weergave door betrokkene van de aan hem gedane mededelingen en sluit deze weergave overigens ook niet uit. Daarom leidt de betwisting door het college in hoger beroep niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van het betoog van betrokkene.
4.3.3.
Gelet op 4.3.1 en 4.3.2 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er voor betrokkene geen aanleiding bestond om tijdens zijn door zijn gezondheidsproblemen ingegeven verblijf elders een derde voor de afwikkeling van zijn post in te schakelen en dat betrokkene niet kan worden verweten dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Mede gezien de gevolgen van een buitenbehandelingstelling vloeit hieruit voort dat het college onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het college dient, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, alsnog inhoudelijk op de aanvraag te beslissen. De Raad ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten, omdat het college geen inhoudelijke beoordeling heeft verricht en de daarvoor benodigde informatie ontbreekt. Ter zitting heeft het college bovendien desgevraagd aangegeven dat hij in dat geval nader onderzoek wil doen naar het recht op bijstand van betrokkene.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van het college een griffierecht van € 503,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2019.
(getekend) M. Schoneveld
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
ew