ECLI:NL:CRVB:2019:1148
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin zijn beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 18 juli 2012 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering, welke door het Uwv werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft een deskundige benoemd om het psychisch toestandsbeeld van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellant lijdt aan een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken, maar dat zijn klachten niet in ernst waren toegenomen sinds de datum in geding. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant met zijn beperkingen de geselecteerde functies kon uitoefenen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met ongeveer negen maanden was overschreden en veroordeelde de Staat tot betaling van € 1.000,- aan appellant als vergoeding voor immateriële schade. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met J.R. Trox als griffier, op 3 april 2019.