ECLI:NL:CRVB:2019:1161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd wegens niet-gemelde stortingen op bankrekening en de verwijtbaarheid van de appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een boete van € 1.170,- die aan appellant is opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De boete is opgelegd omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening in de periode van maart 2014 tot en met maart 2015. Appellant heeft betoogd dat de bedragen op zijn rekening niet van hem waren, maar van een kennis, en dat hij niet over deze bedragen kon beschikken. De Raad oordeelt echter dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn beschikkingsmacht over het tegoed op zijn bankrekening beperkt was. De Raad concludeert dat appellant de stortingen had moeten melden, aangezien deze van invloed zijn op zijn recht op bijstand. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat het college bij het opleggen van de boete voldoende rekening heeft gehouden met de financiële omstandigheden van appellant. De opgelegde boete is evenredig en het hoger beroep van appellant slaagt niet. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.