ECLI:NL:CRVB:2019:1188
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na medisch onderzoek en vaststelling functionele mogelijkheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die een WIA-uitkering ontving, had zich in 2007 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar beëindigde deze in 2015 omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische situatie was verslechterd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn beperkingen juist waren vastgesteld. Hij overhandigde een brief van zijn behandelend psychiater ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellant verdergaand beperkt was dan door de verzekeringsartsen was vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.