ECLI:NL:CRVB:2019:1191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 3 maart 2017 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving vanaf 28 oktober 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering, die op 19 juli 2014 werd omgezet naar een WGA-vervolguitkering in de klasse 35 tot 45%. Appellant meldde op 8 juni 2015 een verslechtering van zijn gezondheid per 26 februari 2014, maar het Uwv handhaafde de mate van arbeidsongeschiktheid op 38,32% bij besluit van 14 januari 2016. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard op 24 mei 2016.
De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. Appellant had geen medische stukken overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een urenbeperking, aangezien de medische behandelingen van appellant na de datum in geding plaatsvonden en zijn eigen klachtenervaring niet voldoende was om een beperking aan te nemen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ten onrechte niet als volledig arbeidsongeschikt was aangemerkt, verwijzend naar een besluit van het Uwv van 20 februari 2017. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellant medisch gezien in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.