ECLI:NL:CRVB:2019:1222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
17-8116 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van onjuiste inlichtingen over woonadres

Op 19 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet had ingediend. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, omdat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. De appellant had onjuiste informatie verstrekt over zijn woonadres, waardoor het college niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn woonadres en dat hij zijn kamer niet kon tonen tijdens een huisbezoek. Bovendien was de verklaring van de vermeende verhuurder niet geloofwaardig, en de rechtbank vond dat het college terecht had geconcludeerd dat de appellant onjuiste inlichtingen had verstrekt.

De gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, waren een herhaling van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren behandeld. De Centrale Raad van Beroep vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand door het college terecht was. De Raad wees ook een veroordeling in de proceskosten af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.8116 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 november 2017, 17/2148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 19 maart 2019
Zitting heeft: D.L.J. Martens
Griffier: V.Y. van Almelo
Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 15 augustus 2016 heeft appellant zich gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet. Bij besluit van 29 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Hij heeft onjuiste inlichtingen verstrekt over zijn woonadres waardoor het college het recht op bijstand niet kan vaststellen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellant, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad, aannemelijk dient te maken dat hij in de te beoordelen periode, die loopt van 15 augustus 2016 tot en met 29 november 2016, op het adres [adres] zijn woonadres had. Daarin is appellant niet geslaagd. Appellant heeft tegenstrijdig verklaard over waar zijn kamer zich bevindt. Dit gevoegd bij het feit dat appellant zijn kamer niet kon laten zien tijdens het huisbezoek is voldoende voor de conclusie dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn woonadres op [adres] had. Appellant heeft de gang van zaken betwist, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de inhoud van de rapportage van 25 november 2016. De stelling van appellant dat de verhuurder op 22 november 2016 het slot van zijn kamer heeft verwisseld, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit de overgelegde verklaring van de vermeende verhuurder (X) blijkt namelijk niet dat het slot van de kamer van appellant op
22 november 2016 is verwisseld. Bovendien is niet gebleken dat X de verhuurder is. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het standpunt van het college verder ondersteund door de verklaring van appellant dat er geen levensmiddelen op zijn kamer zijn, dat hij geen servies en glaswerk heeft en dat hij geen vuile was heeft. Bovendien blijkt uit de overgelegde printscreens van de bankrekening van appellant dat in de te beoordelen periode slechts één pintransactie is gedaan in Arnhem. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant onjuiste inlichtingen over zijn woonsituatie heeft verstrekt en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Het college heeft de aanvraag om bijstand dan ook terecht afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd te ondertekenen.
md