ECLI:NL:CRVB:2019:1228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
17/6051 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstand wegens onduidelijke verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 8 november 2012 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Appellant verbleef in een pension en stond onder bewind. Op 20 september 2016 meldde hij telefonisch dat hij na een ruzie met een medebewoner uit het pension was gezet. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar blokkeerde daarop zijn recht op bijstand, omdat er onduidelijkheid bestond over zijn verblijfplaats. Appellant werd verzocht om voor 30 september 2016 nadere gegevens over zijn verblijfplaats in te leveren, maar hij voldeed niet aan deze verplichting.

Het college handhaafde zijn besluit om de bijstand per 20 september 2016 in te trekken en per 5 oktober 2016 te beëindigen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant stelde dat hij het besluit niet had ontvangen en dat de hersteltermijn te kort was, maar de rechtbank oordeelde dat het aan appellant was om ervoor te zorgen dat hij zijn post kon ontvangen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen duidelijkheid had verschaft over zijn verblijfplaats, wat essentieel was voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

17.6051 PW

Datum uitspraak: 2 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
25 juli 2017, 17/1736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kiewitt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 19 februari 2019. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 8 november 2012 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Appellant verbleef ten tijde hier van belang in het [BV] te [gemeente] en stond onder bewind. Op 20 september 2016 heeft appellant telefonisch aan een personeelsconsulent met wie hij op die dag een afspraak had, gemeld dat hij de avond ervoor na een ruzie met een medebewoner uit het pension is gezet. Uit een rapportage van
21 september 2016 blijkt dat appellant tijdens dit gesprek heeft aangegeven dat hij zou proberen bij zijn broer te gaan logeren en dat hij een postadres ging aanvragen bij de [Stichting] .
1.2.
Bij besluit van 21 september 2016 heeft het college het recht op bijstand vanaf
20 september 2016 geblokkeerd op de grond dat er onduidelijkheid is over de verblijfplaats van appellant. Daarbij is appellant tevens verzocht vóór 30 september 2016 nadere gegevens over zijn verblijfplaats en een bewijs van inschrijving op een woonadres bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente Alkmaar in te leveren. Het college heeft deze brief ter attentie van appellant verzonden aan het postbusadres van zijn bewindvoerder. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 februari 2017 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 20 september 2016 ingetrokken en per 5 oktober 2016 beëindigd. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden omdat hij geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijfplaats. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Appellant heeft aangevoerd dat hij het besluit van 21 september 2016 niet heeft ontvangen en dat de gehanteerde hersteltermijn te kort is. Gesteld noch gebleken is dat de bewindvoerder van appellant het besluit van 21 september 2016 niet heeft ontvangen. Het is aan appellant om met zijn bewindvoerder zodanige afspraken te maken dat hij kan beschikken over zijn post. Dat appellant het besluit van 21 september 2016 niet van zijn bewindvoerder heeft gekregen komt voor zijn risico. Niet valt in te zien waarom de gehanteerde termijn voor appellant te kort is geweest voor het doorgeven van zijn verblijfplaats. Nu het college geen duidelijkheid heeft verkregen over de verblijfplaats van appellant, kon het college het recht op bijstand niet vaststellen. Het college heeft de bijstand van appellant dan ook terecht per 20 september 2016 ingetrokken en per 5 oktober 2016 beëindigd.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 20 september 2016 tot en met 5 oktober 2016.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in hoofdzaak een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust worden onderschreven. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd.
4.2.1.
Los van de vraag of appellant de brief van 21 september 2016 heeft ontvangen dan wel of de daarin gestelde termijn voor het verstrekken van de gegevens afdoende was, staat vast dat appellant geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn woon- of verblijfplaats in de te beoordelen periode. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat gegevens over zijn verblijfplaats, nadat hij uit het pension was gezet, van essentieel belang waren voor het recht op bijstand. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant na 21 september 2016 geruime tijd niet meer bereikbaar was en ook niet uit eigen beweging contact heeft opgenomen met de personeelsconsulent. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellant de inlichtingenverplichting niet is nagekomen en dat daardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het college was dan ook gehouden het recht op bijstand in te trekken.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2019.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) E. Stumpel
md