ECLI:NL:CRVB:2019:1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
19/426 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

Op 4 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De appellant, die niet bij naam is genoemd, had een verzoek ingediend op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek was gericht aan het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen, dat in dit geval € 128,- bedroeg. De appellant was herhaaldelijk gewezen op de betalingsverplichting, zowel per brief op 25 januari 2019 als per aangetekende brief op 9 februari 2019. In deze brieven werd aangegeven dat het griffierecht binnen een bepaalde termijn moest worden voldaan, anders zou het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. Aangezien de appellant het griffierecht niet tijdig heeft betaald, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van griffier P.A.M. Hulsdouw, en is openbaar uitgesproken op 4 april 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 april 2019
19/426 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn onder meer de artikelen 8:81, 8:82 en 8:83 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt.
Bij brief van 25 januari 2019 is verzoeker erop gewezen dat verzoeker ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 128,-, is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief dient te zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 9 februari 2019 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant op het bezoekadres van de Raad dient te zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen die termijn is het griffierecht niet voldaan.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook kennelijk
niet-ontvankelijk worden verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek
niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) P.A.M. Hulsdouw
md