ECLI:NL:CRVB:2019:1369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Omzetting van loongerelateerde WGA-uitkering naar WGA-vervolguitkering en geschiktheid van voorbeeldfuncties voor appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn loongerelateerde WGA-uitkering om te zetten in een WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich in 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, was eerder in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 54,16%. Na een verslechtering van zijn gezondheid in 2015, heeft het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,87% en de uitkering omgezet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft rapporten ingediend van psychiater J.H.M. van Laarhoven, waarin wordt gesteld dat een urenbeperking noodzakelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat de FML van 12 januari 2016 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant en dat er geen reden is voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is. De rapporten van Van Laarhoven bieden onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat appellant verdergaand beperkt is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant, waarbij de arbeidsdeskundigen van het Uwv adequaat hebben gemotiveerd dat signaleringen aan de geschiktheid niet in de weg staan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.