ECLI:NL:CRVB:2019:1369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
17/3885 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van loongerelateerde WGA-uitkering naar WGA-vervolguitkering en geschiktheid van voorbeeldfuncties voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn loongerelateerde WGA-uitkering om te zetten in een WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich in 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, was eerder in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 54,16%. Na een verslechtering van zijn gezondheid in 2015, heeft het Uwv zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,87% en de uitkering omgezet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Hij heeft rapporten ingediend van psychiater J.H.M. van Laarhoven, waarin wordt gesteld dat een urenbeperking noodzakelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat de FML van 12 januari 2016 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant en dat er geen reden is voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend is. De rapporten van Van Laarhoven bieden onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat appellant verdergaand beperkt is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant, waarbij de arbeidsdeskundigen van het Uwv adequaat hebben gemotiveerd dat signaleringen aan de geschiktheid niet in de weg staan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

17.3885 WIA

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 april 2017, 16/677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.M. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Martens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als werkvoorbereider en onderhoudsklusser gebouwen. Op 29 maart 2010 heeft hij zich voor dit werk ziek gemeld wegens psychische klachten. Het Uwv heeft appellant per 28 maart 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 54,16%.
1.2.
Met een wijzigingsformulier van 31 januari 2015 heeft appellant bij het Uwv een verslechtering van zijn gezondheid gemeld. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,87% en medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 28 mei 2015 zal worden omgezet in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 25 januari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,86%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft appellant psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en appellant gezien en onderzocht tijdens de hoorzitting. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ingebrachte informatie kenbaar bij zijn beoordeling betrokken en aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beperkingen, zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML van 12 januari 2016, onjuist zijn. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullende rapport van 2 januari 2017 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat een urenbeperking niet is aangewezen. De rechtbank heeft eveneens de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de geschiktheid voor appellant van de geselecteerde voorbeeldfuncties.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant voor de gronden verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hij heeft verder zijn standpunt herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant meent dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing heeft hij verwezen naar de in beroep ingebrachte informatie van de psychiater W.F. Maillette de Buy Wenniger en medisch adviseur/chirurg n.p. M. Eeftinck Schattenkerk. Ook uit het door hem in hoger beroep ingebrachte psychiatrische expertise-rapport van psychiater J.H.M. van Laarhoven van 14 augustus 2017, en de aanvullende rapporten van Van Laarhoven van 16 februari 2018 en 18 mei 2018, blijkt volgens appellant dat een urenbeperking is aangewezen. Bovendien blijkt uit deze rapporten dat appellant beperkt is op handelingstempo (item 1.7). Tot slot heeft appellant verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook de gronden waarop dat oordeel berust worden onderschreven. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidssituatie van appellant hebben gemist.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant rapporten van Van Laarhoven ingediend. Van Laarhoven heeft, kort samengevat, in zijn rapport van 14 augustus 2017 te kennen gegeven dat hij het grotendeels eens is met de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 12 januari 2016, behalve wat betreft het handelingstempo en de urenbeperking. Volgens Van Laarhoven is er geen sprake van een normaal handelingstempo, omdat appellant in zijn hele werkzame leven al traag en nauwkeurig is. Appellant heeft dit trage tempo gecompenseerd door extra uren te werken. Verder is appellant volgens Van Laarhoven, hoewel een urengrens niet aangegeven kan worden, indicatief niet in staat om meer dan 20 uur te werken. In de praktijk is namelijk gebleken dat de spankracht van appellant is afgenomen en hij ook na de re-integratiepogingen zijn sociale activiteiten niet heeft hervat. De compenserende vermogens van appellant zijn sinds 2010 tekort gaan schieten door de jarenlange stress, toegenomen belasting en het ouder worden. Van Laarhoven heeft dit in zijn aanvullende rapporten van 16 februari 2018 en 18 mei 2018, naar aanleiding van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, nogmaals bevestigd. Van Laarhoven acht een preventieve urenbeperking aangewezen, omdat de kans op nieuwe decompensatie bij toename van druk (werkhervatting voor 40 uur) reëel is.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van de rapporten van Van Laarhoven, nader gerapporteerd op 23 januari 2018, 25 april 2018 en 30 mei 2018. In deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, kort samengevat, te kennen gegeven dat in de FML van 12 januari 2016 een hoog handelingstempo (1.9.8) al beperkt is. Voor een aanvullende beperking op handelingstempo (1.7) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien, omdat bij appellant geen sprake is van een ernstige stoornis zoals beschreven is in het Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Uit de informatie van Van Laarhoven blijkt dat de psychotherapeut een lichte stoornis in het autisme spectrum heeft geconstateerd en de gemeten performale (uitvoerende) vaardigheden van appellant bovengemiddeld zijn. Uit het feit dat accuratesse voorgaat op snelheid en appellant nauwkeurig en bedachtzaam werkt in de uitvoering, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen vertraagd handelingstempo worden afgeleid. Bovendien heeft Van Laarhoven het vertraagde handelingstempo gebaseerd op de maatgevende arbeid, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en is dit werk op basis van de vastgestelde beperkingen niet (meer) als passend beschouwd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een vertraagd handelingstempo, volgens de criteria van het CBBS, in werkzaamheden die voldoen aan de beperkingen op persoonlijk functioneren zoals neergelegd in de FML. Wat betreft de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat bij appellant, zoals Van Laarhoven in zijn rapport ook beschreven heeft, de klachten en problemen ontstonden toen hij meer dan 40 uur per week werkte. Indien appellant werk zou verrichten dat voldoet aan de vastgestelde beperkingen, is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om aan te nemen dat de gezondheid van appellant nadelig zou worden beïnvloed. Er is in de FML sprake van een afgrenzing van werken boven de 8 uur per dag en 40 uur per week. Een urenbeperking van 20 uur per week heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet plausibel geacht gelet op het dagverhaal, waarin appellant heeft aangegeven dat hij een enkele keer per dag een rustmoment hield van 10 tot 15 minuten, maar dit niet nam als hij van huis was. Ook heeft Van Laarhoven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de urenbeperking gekoppeld aan de maatgevende arbeid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen voor gangbare arbeid. Uit de omstandigheid dat de energie van appellant sinds 2010 niet meer is teruggekomen zijn beperkingen af te leiden in persoonlijk en sociaal functioneren, maar niet voor een urenbeperking. De informatie van Van Laarhoven heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven om het standpunt ten aanzien van de belastbaarheid van appellant te wijzigen.
4.4.
De zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt overtuigend geacht. Deze is op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd. Uit de ingezonden rapporten van Van Laarhoven is niet af te leiden dat de FML van 12 januari 2016 een onjuist beeld geeft van de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid. Het standpunt van Van Laarhoven dat sprake is van een vertraagd handelingstempo en dat een urenbeperking is aangewezen, is niet in voldoende mate onderbouwd om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. Wat betreft het handelingstempo is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo zoals vermeld in het CBBS. Ook voor het aannemen van een urenbeperking biedt de medische informatie geen grondslag. Hierbij wordt van belang geacht dat volgens Van Laarhoven de kans op nieuwe decompensatie reëel wordt geacht bij toename van druk, maar dat appellant in de FML juist beperkt is geacht op persoonlijk functioneren. Hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen (1.9.6), veelvuldige deadlines en productiepieken (1.9.7) en een hoog handelingstempo (1.9.8). Bovendien is rekening gehouden met het werken in een prikkelarme werkomgeving. Uit de informatie van Van Laarhoven is niet op te maken dat, ook indien rekening wordt gehouden met de vastgestelde beperkingen, een (verdergaande) urenbeperking is aangewezen. Voor de stelling dat appellant verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen, is in de gedingstukken, waaronder de in beroep overgelegde informatie van de medisch adviseur/chirurg n.p. en psychiater, die overigens appellant niet zelf hebben onderzocht, geen onderbouwing gevonden.
4.5.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML is er geen reden om een medisch deskundige te benoemen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML van 12 januari 2016 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben op toereikende wijze gemotiveerd dat de bij de functies voorkomende signaleringen aan die geschiktheid niet in de weg staan.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.8.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) M.A.E. Lageweg

VC