ECLI:NL:CRVB:2019:1484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/1614 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van verblijf buiten Nederland en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant niet in Nederland woonde, wat in strijd was met het territorialiteitsbeginsel zoals vastgelegd in de Participatiewet (PW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De appellant, die in Indonesië verbleef, voerde aan dat er zeer dringende redenen waren om de aanvraag om bijstand toch in te willigen, omdat hij in een acute noodsituatie verkeerde. Hij had zijn kinderen uit Indonesië gehaald omdat zij verwaarloosd werden. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstand, omdat hij niet in Nederland woonde en niet aan zijn inlichtingenplicht had voldaan.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 april 2019.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 januari 2017, 16/4287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 17/6613 PW en 17/8159 PW plaatsgevonden op 19 februari 2019. Namens appellant is verschenen, mr. Van Zundert. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Wierenga. In de zaak 17/6613 PW is op 2 april 2019 afzonderlijk uitspraak gedaan en in zaak 17/8159 PW hebben partijen ter zitting een schikking bereikt.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellant bij besluit van 30 april 2015 ambtshalve op grond van de Wet basisregistratie personen met ingang van 30 maart 2015 in de basisregistratie personen (Brp) uitgeschreven van het adres [adres 1] naar [adres 2] (Indonesië). Het bezwaar van appellant hiertegen is bij besluit van 6 januari 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 23 augustus 2017 ECLI:NL:RVS: 2017:2270, deze uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.2.
De moeder van appellant, [naam moeder] , heeft op 7 december 2015 namens appellant een aanvraag om bijstand voor levensonderhoud ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant niet in Nederland verblijft en hij daarom ingevolge artikel 11, eerste lid, van de PW niet in aanmerking komt voor bijstand. Het territorialiteitsbeginsel verzet zich daartegen. Het college heeft de aanvraag ook getoetst aan artikel 16, eerste lid, van de PW maar heeft geen aanleiding gevonden om toepassing te geven aan de hardheidsclausule (zeer dringende redenen). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie van levensbedreigende aard dan wel een omstandigheid die blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg zou kunnen hebben.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Appellant verbleef ten tijde hier van belang in Indonesië, zoals hij zelf heeft verklaard. Ook gelet op de in 1.1 genoemde uitspraak van de Afdeling staat in rechte vast dat appellant niet in Nederland woonachtig was en om die reden met ingang van 30 maart 2015 niet langer ingeschreven stond in de Brp. Gelet op artikelen 11 en 13 van de PW heeft appellant om die reden ten tijde hier van belang geen recht op bijstand.
4.3.
Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de PW. Er was sprake van een acute noodsituatie. Appellant heeft zijn drie minderjarige kinderen opgehaald in Indonesië, omdat zij werden verwaarloosd door hun moeder en op straat rondzwierven. Appellant had geen enkel inkomen, is niet verzekerd en bevond zich in een zeer nijpende financiële situatie. Appellant heeft zijn standpunt niet met bewijsstukken onderbouwd. Al om die reden, slaagt deze grond niet.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) V.Y. van Almelo
md