ECLI:NL:CRVB:2019:1503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering had afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen beroepsgronden had ingediend binnen de gestelde termijn en er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in zijn brief van 29 december 2016 geen beroepsgronden had vermeld en dat hij niet tijdig om uitstel had verzocht. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant erkend dat de gronden niet binnen de termijn waren ingediend. De Raad heeft geen omstandigheden kunnen vaststellen die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.