ECLI:NL:CRVB:2019:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/6786 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering had afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen beroepsgronden had ingediend binnen de gestelde termijn en er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in zijn brief van 29 december 2016 geen beroepsgronden had vermeld en dat hij niet tijdig om uitstel had verzocht. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant erkend dat de gronden niet binnen de termijn waren ingediend. De Raad heeft geen omstandigheden kunnen vaststellen die de termijnoverschrijding verschoonbaar zouden maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.6786 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 augustus 2017, 17/156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 mei 2019
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J.J.E. Stout, advocaat, heeft zich als gemachtigde van appellant gesteld en heeft nadere gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Namens appellant is verschenen mr. Stout. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 17 juli 1992 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van
31 januari 1989 in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO). Het Uwv heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant bij aanvang van de verzekering, op 28 december 1987, volledig arbeidsongeschikt was, dan wel dat zijn arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar na aanvang van de verzekering te verwachten was. Het besluit van 17 juli 1992 staat in rechte vast.
1.2.
Appellant heeft nadien herhaaldelijk een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Het Uwv heeft telkens geen aanleiding gezien om terug te komen van het besluit van
17 juli 1992.
1.3.
Op 8 maart 2016 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een WAO-uitkering
ingediend. Bij besluit van 9 mei 2016 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat nieuwe feiten of omstandigheden ontbraken. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
9 mei 2016 is bij beslissing op bezwaar van 25 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet aanvoeren van beroepsgronden, met een bepaling over het griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in zijn brief van 29 december 2016 geen beroepsgronden heeft vermeld. De rechtbank heeft appellant bij aangetekende brief van 10 januari 2017 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken de gronden van het beroep in te dienen. Hierbij is vermeld dat de rechtbank het beroep
niet-ontvankelijk kan verklaren. De rechtbank heeft overwogen dat appellant binnen de gestelde termijn geen gronden heeft ingediend en dat niet is gebleken dat daarvoor een verschoonbare reden bestaat.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij wel beroepsgronden heeft ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 2 van de aangevallen
uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de brief van appellant van 29 december 2016,
die door het Uwv als beroepschrift is doorgestuurd naar de rechtbank, geen beroepsgronden bevat. Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant erkend dat de gronden van het beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn ingediend en dat binnen die termijn evenmin om uitstel is verzocht.
4.3.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting gesteld dat de brieven die appellant op
7 maart 2017 en daarna naar de rechtbank heeft gestuurd, de gronden van het beroep bevatten en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. De gemachtigde van appellant heeft haar stelling dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar moet worden geacht, niet nader onderbouwd. De Raad is niet gebleken van omstandigheden die tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding zouden moeten leiden. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Overwegingen 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels

VC