ECLI:NL:CRVB:2019:151
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die als inpakker werkte, had zich op 11 juni 2015 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 10 december 2015, werd appellant per 11 januari 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv beëindigde zijn ziekengeld per die datum, wat door appellant werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen alle klachten op een deugdelijke manier hadden beoordeeld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij leed aan ernstig obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) en psychische klachten als gevolg van een depressieve stoornis, waardoor hij niet in staat was om zijn werk te verrichten. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat er geen medische gronden waren om de geschiktheid van appellant voor zijn werk in twijfel te trekken. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren om het standpunt van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 11 januari 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat er geen bewijs was dat zijn klachten hem ongeschikt maakten voor de maatgevende arbeid.