ECLI:NL:CRVB:2019:1511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/5662 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en medische grondslag

Op 2 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat zijn uitkering per 27 juni 2016 beëindigde. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep zijn standpunt handhaafde dat het medisch onderzoek door het Uwv onvolledig en onzorgvuldig was. Hij stelde dat zijn psychische klachten waren toegenomen en dat niet deugdelijk was gemotiveerd waarom hij geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid.

De Raad beoordeelde de zaak en concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De artsen hadden het dossier bestudeerd, appellant onderzocht en relevante informatie van de behandelend sector betrokken in hun beoordeling. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de psychische toestand van appellant was verslechterd en dat de artsen van het Uwv de medische toestand op de datum in geding correct hadden ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5662 ZW

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2017, 17/980 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker in een horecagelegenheid (schoonmaker en
bediening) voor 32 uur per week toen hij op 7 juli 2015 uitviel met lichamelijke klachten. Het dienstverband is op 24 december 2015 van rechtswege geëindigd. Appellant is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Nadat appellant door een bedrijfsarts van het Uwv op 8 maart 2016 is onderzocht, waarbij appellant ook psychische klachten heeft gemeld, heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2016 de ZW‑uitkering per 8 maart 2016 beëindigd omdat appellant niet (langer) arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Appellant heeft zich op 10 mei 2016 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten.
Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 21 juni 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft appellant per 27 juni 2016 geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 27 juni 2016 geen recht meer heeft op een
ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
19 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2016 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv onzorgvuldig of onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Kort samengevat, is appellant van mening dat zijn psychische klachten zijn toegenomen en dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom hij per
27 juni 2016 geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Zoals ter zitting is besproken, staan de psychische klachten van appellant op de voorgrond en zijn partijen vooral verdeeld door de vraag of appellant op de datum in geding met zijn psychische klachten in staat was te werken.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep en ter zitting heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellant op het spreekuur dan wel op de hoorzitting is gezien, door beide artsen is onderzocht en dat daarbij aandacht is geweest voor alle door appellant geclaimde klachten. De artsen hadden tijdens de beoordeling de beschikking over informatie vanuit de behandelend sector en deze informatie inzichtelijk bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Wat betreft het standpunt van appellant dat het Uwv niet beschikte over recente informatie met betrekking tot zijn psychische klachten, omdat geen informatie bij i-psy is opgevraagd, wordt het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie bij de huisarts opgevraagd. De huisarts heeft op 21 november 2016 een journaaloverzicht van 1 december 2015 tot en met 15 september 2016 en een aantal specialistenbrieven uit die periode, waaronder informatie van i-psy van 24 mei 2016, toegestuurd. In het dossier bevindt zich tevens een behandelplan van i-psy van 12 mei 2016. Daaruit blijkt dat appellant destijds is aangemeld met angstklachten en traumatische ervaringen. Bij intake (3 november 2015) is bij appellant sprake van een PTSS en een depressieve stoornis licht/matig. Uit het behandelplan blijkt dat op 11 mei 2016 een evaluatie heeft plaatsgevonden. Met de depressieve stoornis gaat het beter middels medicatie en er is vermindering van de traumaklachten. Over de psychische klachten hebben de artsen van het Uwv het standpunt ingenomen dat bij appellant sprake is van al langer bestaande klachten en dat de medicatie en de behandeling ten opzichte van de eerdere ZW-beoordeling (8 maart 2016) niet is gewijzigd. Bij eigen onderzoek hebben de artsen geen aanwijzingen waargenomen voor ernstige psychopathologie. Voor de stelling van appellant dat hij toegenomen psychische beperkingen heeft, ontbreekt een medische onderbouwing. Anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, hebben de artsen wel degelijk rekening gehouden met wat de behandelaars over hem hebben verklaard. In de voorhanden zijnde medische informatie van de behandelend sector is geen bevestiging te vinden dat de psychische toestand van appellant is verslechterd, dan wel dat de artsen van het Uwv de medische toestand van appellant op de datum in geding onjuist hebben ingeschat.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) A.T. Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

OS